U gebruikt een verouderde browser. Wij raden u aan een upgrade van uw browser uit te voeren naar de meest recente versie.

Levensbeschrijving van de H. Clara


De Levensbeschrijving van de H. Clara is een boeiend getuigenis waardoor je veel te weten komt over haar levenswijze. Je moet er bij het lezen rekening mee houden dat de stijl en taal waarin deze geschreven is, dateert uit de middeleeuwen (1251-1261). Dat deze geschreven werd in opdracht van de paus is uitzonderlijk. Er zijn aanwijzingen dat Thomas van Celano, die ook Franciscus' eerste levensbeschrijving geschreven heeft, de auteur is van dit geschrift, maar met zekerheid weten we dat niet. Het geschrift heeft ook een hagiografisch tintje, dat wil zeggen dat alles erop gericht is Clara's heiligheid in de verf te zetten. Als je hiermee rekening houdt bij het lezen, kan je sommige passages een beetje relativeren. Altijd gaat het om de boodschap die er in zit. 

 

 

Brief aan de paus als inleiding op de levensbeschrijving van de heilige maagd Clara

 

De wereld was oud geworden en ging gebukt onder haar leeftijd. Het zicht op het geloof verduisterde, het zedelijk leven wankelde en de mannelijke daadkracht was uitgeput. Het verval van de tijd ging samen met het verval tot ondeugden.

In die tijd verwekte God in zijn liefde voor de mensen en in het geheim van zijn liefdevolle goedheid nieuw leven van heilige orden en verschafte daardoor een steun aan het geloof en een houvast voor de hervorming van de zeden. Deze hedendaagse vaders met hun echte volgelingen zou ik beslist de lichtbakens van de wereld willen noemen, gidsen op de weg en leermeesters in het leven.(2) In hen ging voor de wereld bij het vallen van de avond een helder daglicht op, zodat wie in het donker ronddwaalt, het licht kon zien (vgl. Js 9,1). Ook het zwakke geslacht kon deze hulp niet missen. Opgenomen in de maalstroom van de begeerlijkheid was hun wil niet minder geneigd tot zonde en hun grotere zwakheid dreef hen daartoe aan.

Daarom heeft de liefdevolle God de eerbiedwaardige maagd Clara doen opstaan en in haar voor de vrouwen een zeer helder licht ontstoken. En gij, heilige paus, hebt haar op de standaard geplaatst, zodat zij licht geeft voor allen die in huis zijn (vgl. Mt 5,15). De kracht van haar wonderteke­nen dwong u ertoe haar op de lijst van de heiligen bij te schrijven.

Wij vereren u als de vader van deze orden, wij kennen u als hun verzor­ger, wij erkennen u als hun beschermer en eren u als hun heer. Het algemene bestuur van het zeer grote schip neemt u in beslag, maar toch sluit dat een bijzondere zorg en toewijding voor het kleine scheepje niet uit.(3)

Het heeft uwe hoogheid behaagd aan mijn geringheid op te dragen de documenten over de heilige Clara te bestuderen en aan de hand daarvan een beschrijving van haar leven te maken, een werk waarvan mijn onbedre­venheid als schrijver mij zeker zou hebben weerhouden, als uw pauselijk gezag niet herhaaldelijk de opdracht voor mij had herhaald. Dus heb ik mij naar uw bevel geschikt. Als ik niet zeker meende te zijn hoe ik bij een leemte in de gegevens verder moest gaan, ging ik naar de gezellen van de zalige Franciscus(4) of naar de gemeenschap zelf van de maagden van Christus. Daarbij bedacht ik dikwijls dat vanouds alleen zij die ooggetuigen zijn of door ooggetuigen onderricht zijn, geschiedenis mogen schrijven. Zij brachten mij naar waarheid en in de vreze des Heren op de hoogte.

Sommige dingen nam ik op, maar veel dingen moest ik weglaten. Ik schreef het overzichtelijk op. Met vreugde zullen de zusters de grote daden van de maagd Clara lezen. Daarom mag iemand met weinig ontwikkeling geen dingen tegenkomen die door omhaal van woorden onduidelijk zijn.

Mogen de mannen dan de mannen volgen, de nieuwe leerlingen van het mensgeworden Woord. Mogen de vrouwen Clara navolgen, de afbeelding van Gods moeder(5) en de nieuwe leidster van de vrouwen.

Gij, heilige vader, behoudt het volle recht in deze levensgeschiedenis verbeteringen aan te brengen, dingen weg te laten en toe te voegen. Mijn wil onderwerpt zich in alles, stemt ermee in en beaamt het.

De Heer Jezus Christus geve dat het u goed gaat, nu en in eeuwigheid. Amen.

  

HIER BEGINT DE LEVENSBESCHRIJVING

VAN DE HEILIGE MAAGD CLARA

 

Haar afkomst

1. De bewonderenswaardige vrouw Clara, helder door naam en deugd,(6) stamde uit een voornaam geslacht van de stad Assisi (1,2). Eerst woonde zij met de zalige Franciscus in dezelfde stad hier op aarde en daarna heerst zij met hem in de hemel. Haar vader was ridder, zowel van vaders- als van moederszijde van ridderlijke afkomst.(7) De familie was zeer rijk en had volgens de maatstaf van die streek overvloedige rijkdommen (1,4; 16,1; 18,4; 19,1; 20,2‑3).

Haar moeder, Hortulana genaamd,(8) die in de tuin van de kerk een vrucht­baar plantje zou voortbrengen, was ook zelf buitengewoon rijk aan goede vruchten. Hoewel zij getrouwd was en gebonden door de zorgen voor haar gezin, maakte zij zich toch zoveel mogelijk vrij voor de goddelijke dienst en bleef zij zich toeleggen op werken van liefdadigheid. In haar vroomheid stak zij zelfs met pelgrims de zee over om de plaatsen die de Godmens door zijn voetstappen had gewijd, te bezoeken en keerde tenslotte met vreugde terug. Meermalen ging zij naar het heiligdom van de aartsengel Michaël om te bidden en bezocht zij met grote toewijding de graven van de apostelen (1,4‑5).(9)

2. Wat moet er nog meer gezegd worden? Aan de vrucht kent men de boom (vgl. Mt 12,33) en de vrucht is goed als de boom goed is. Eerst ontving de wortel een rijkdom aan genade, zodat later in de twijg een overvloed van heiligheid te voorschijn kwam.

Toen de vrouw haar kind droeg en het spoedig ter wereld zou brengen, bad zij voor het kruis in de kerk vol eerbied tot de Gekruisigde dat Hij haar veilig door de gevaren van de bevalling heen zou leiden. Toen hoorde zij een stem die haar zei: 'Vrees niet, vrouw, want gij zult ongedeerd een licht ter wereld brengen dat het licht zelf met meer helderheid zal doen schijnen (3,28; 6,12).'(10)

Door deze godsspraak onderwezen liet zij het pasgeboren kind bij de wedergeboorte door het heilig doopsel Clara noemen, in vertrouwen dat de helderheid van het beloofde licht op een of andere wijze naar het welbeha­gen van Gods wil werkelijkheid zou worden.(11)

 

Haar gedrag in het ouderlijk huis

3. Nauwelijks had de kleine Clara het levenslicht aanschouwd of zij begon al in haar eerste kinderjaren in de duisternis van de wereld te schitteren van licht en uit te blinken door deugd­zaamheid van leven (1,1.3). Met een leergierig hart nam zij de eerste beginselen van het geloof op uit de mond van haar moeder en door de geest die haar bezielde en vormde, trad zij aan het licht als een zeer zuiver vat van genade.

Graag strekte zij haar hand uit naar armen (Spr 31,20) en uit de overvloed van haar huis vulde zij het gebrek van velen aan (2 Kor 8,14). Om haar offer voor God nog aangenamer te maken, ontzegde zij haar eigen jonge lichaam fijne spijzen en liet zij deze in het geheim door tussenper­sonen wegbrengen om de hongerige magen van weeskinderen te vullen. Zo groeide vanaf haar jeugd de barmhartigheid met haar op en gaf zij blijk van een meevoelend hart dat meeleed met degenen die haar medelijden opwekten (1,3; 17,1.4; 18,1.3; 20,3.5).

4. Met liefde legde zij zich toe op de beoefening van het heilig gebed. En toen zij steeds meer door de goede geur daarvan werd doortrokken, neigde zij steeds meer tot ongehuwd leven. Omdat zij geen bidsnoer had waaraan zij haar onzevaders kon bidden,(12) telde zij haar gebeden voor de Heer met een hoopje steentjes.

Zo gauw zij de eerste neigingen tot heilige liefde in zichzelf begon te bespeuren, beoordeelde zij de vergankelijke kleurenpracht van een wereld­se jeugd als minderwaardig en, door de zalving van de Geest onderwezen, wist zij het waardeloze als waardeloos te schatten. Onder haar dure en zachte kleren droeg zij heimelijk een boetekleed (20,4). Naar buiten toe bloeide zij voor de wereld, maar van binnen had zij zich met Christus bekleed (vgl. Rom 13,4; Gal 3,27).

Toen haar familie haar na verloop van tijd een adellijk huwelijk wilde laten sluiten, kon zij daar niet in berusten. Nadat zij een huwelijk voor altijd van zich afgezet had, wijdde zij haar maagde­lijkheid toe aan de Heer (18,2; 19,2).

Zó waren in haar ouderlijk huis de tekenen van deugd, zó de eerstelingen van de Geest (vgl. Rom 8,23), zó het voorspel van heiligheid. Zij was als een kamer vol balsem (vgl. Js 39,2), die wel gesloten blijft, maar waarvan toch de geur naar buiten stroomt. Zij was er zich niet van bewust dat de buren lovend over haar begonnen te spreken, maar toen de faam haar verborgen daden naar waarheid bekendmaakte, verspreidde zich onder de mensen de roep van haar goedheid (1,3; 2,2; 3,2; 4,2; 12,1).

 

Haar kennismaking en vertrouwdheid met de zalige Franciscus

5. Zij hoorde van de naam van Franciscus, die toen al bekend was en die als een nieuwe mens (vgl. Ef 4,24; Kol 3,10) de door de wereld vergeten weg van de volmaaktheid met nieuwe deugden herstelde. Al gauw verlangde zij hem te horen en te zien. Daartoe werd zij aange­spoord door de Vader van de geesten (vgl. Heb 12,9), Wiens eerstelingen zij beiden hadden ontvangen, zij het op verschillende wijze.(13)

Evenzeer werd Franciscus getroffen door de faam van het meisje dat bekend was om haar rijkdom aan genade,(14) en hij wenste haar te zien en met haar te spreken om hoe dan ook die edele buit aan de wereld te kunnen ontrukken (vgl. Gal 1,4) en te veroveren voor zijn Heer. Want hij was een en al begeerte naar buit en hij was gekomen om het rijk van de wereld te ontvolken.

Hij bezocht haar en nog vaker bezocht zij hem en zij regelden de tijden van hun bezoeken zo, dat hun door God ingegeven betrokkenheid niet door de mensen kon worden opgemerkt noch door publieke praatjes in opspraak kon worden gebracht. Want alleen door een vertrouwde gezellin begeleid, verliet het meisje de ouderlijke woning en bezocht zij dikwijls in het geheim de man Gods. Zijn woorden vond zij vurig en zijn daden bovenmen­selijk (17,3).(15)

Vader Franciscus spoorde haar aan de wereld te verachten. Hij toonde haar met levendige woorden dat de verwachting van de wereld verdort en dat haar schone schijn bedrieglijk is. Hij doordrong haar geleidelijk aan van het gelukkigmakende huwelijk met Christus en raadde haar aan de parel van haar maagdelijke zuiverheid te bewaren voor die zalige Bruidegom, die uit liefde mens werd.

6. Waarom zou ik hier nog langer bij stilstaan? De heilige vader drong aan en hij trad ijverig op als een toegewijde bruidsjonker. En de maagd aarzelde niet lang met haar toestemming (1,2; 3,1; 4,2; 6,1; 12,2; 16,3.6; 20,6). Terstond werd haar het uitzicht geopend op de eeuwige vreugden. Bij het zien daarvan werd de wereld voor haar waardeloos, door verlangen daar­naar werd zij verteerd, uit liefde daarvoor smachtte zij naar de hemelse bruiloft. Want door hemels vuur ontstoken, verachtte zij de glorie van de wereldse ijdelheid zo grondig dat zij niet meer gevoelig was voor wereldse bijval. Zij veraf­schuwde de verlokkingen van het vlees en besloot geen huwelijksbed in zonde te kennen (Wijsh 3,13). Zij verlangde van haar lichaam een tempel te maken voor God alleen en trachtte door haar deugd een huwelijk met de grote koning waardig te worden.

Toen gaf zij zich helemaal over aan de raadgevingen van Franciscus en zij nam na God hem als leidsman op de weg die zij ingeslagen had. Van toen af aan hing haar ziel aan zijn heilige vermaningen en nam zij met gloeiend hart alles op wat hij haar over de goede Jezus vertelde. Zij vond het nu moeilijk de sier van haar werelds gewaad te dragen en zij beschouwde alles wat door de wereld werd toegejuicht als vuilnis om Christus te kunnen winnen (vgl. Fil 3,8).

 


Hoe zij, door de zalige Franciscus bekeerd, uit de wereld overging naar de orde

7. De liefdevolle vader haastte zich Clara zonder uitstel uit de duistere wereld weg te leiden, opdat voortaan geen werelds stof de spiegel van haar gave geest zou verontreinigen of een besmetting van werelds leven haar onschuldige jeugd zou aantasten.

Het liep tegen Palmzondag(16) toen het meisje zich met brandend hart naar de man Gods begaf om hem te raadplegen over haar bekering,(17) over wat zij moest doen en op welke manier. Vader Franciscus beval haar om op die feestdag in feestelijke kleding met heel het volk naar voren te gaan om de palmtak te halen. De volgende nacht moest zij de legerplaats verlaten (vgl. Heb 13,13) en wereldse vreugde doen omkeren in droefheid om het lijden van de Heer (vgl. Jak 4,9).

Toen die zondag aanbrak, ging het meisje met de andere mensen de kerk binnen, in feestelijke pracht stralend te midden van de vrouwen. Daar geschiedde een betekenisvol voorteken. Terwijl de andere gelovigen hun palmtakken gingen halen, bleef Clara met schroom stil op haar plaats zitten. De bisschop daalde van de trappen af, ging naar haar toe en gaf haar de palmtak in de hand.(18) De volgende nacht maakte zij zich op bevel van Franciscus gereed om in betrouwbaar gezelschap(19) de vlucht te onderne­men, waarnaar zij had uitgezien. Omdat zij niet door de gewone deur wilde weggaan, opende zij met een kracht waar zij zelf verbaasd over stond eigenhandig een andere deur, die door zware stukken hout en stenen versperd was (13,1).

8. Zo verliet zij haar huis, haar stad en haar familie en haastte zij zich naar de heilige Maria van Portiuncula. Daar ontvingen de broeders, die bij het altaar van God een heilige nachtwake hielden, de maagd Clara met brandende fakkels. Aanstonds wierp zij daar het vuil van Babylon van zich af en gaf zij aan de wereld haar scheidingsbrief (vgl. Dt 24,2). Daar legde zij door de hand van de broeders haar hoofdhaar af en deed zij afstand van haar kleurige kleding (12,4; 16,6; 17,5; 18,3; 20,6).(20)

Op de avond van de tijden kon de orde van de maagdelijkheid nergens passender ontluiken dan in het heiligdom van haar die als eerste en waardigste van allen als enige moeder en maagd was. Dit was de plaats waar het nieuwe leger van de armen onder leiding van Franciscus een gezegend begin vond. Daaruit blijkt duidelijk dat de moeder van barmhar­tigheid beide orden in haar woning ter wereld wilde brengen.(21)

Toen Clara voor het altaar van de zalige Maria de tekenen van heilige boetvaardigheid had ontvangen en als het ware voor het bruidsbed van deze maagd als een nederige dienstmaagd haar huwelijk met Christus had gesloten, bracht Franciscus haar terstond naar de kerk van de San Paolo (22) om daar te blijven tot de Allerhoogste in iets anders zou voorzien.

 

Hoe zij door haar familie werd bedreigd en onverzettelijk stand hield

9. Toen dit nieuws al spoedig haar familie bereikte, waren zij diep gekwetst en veroordeelden zij de daad en het besluit van de maagd. Zij kwamen bij elkaar, gingen naar de plaats waar zij was en probeerden iets te bereiken, wat hun niet lukte. Zij bedienden zich van ruw geweld, van giftige raadge­vingen en vleiende beloften. Zij raadden haar aan af te zien van deze schande die haar geslacht niet paste en die in heel de omtrek zonder voorbeeld was. Maar Clara greep de altaardwalen vast, ontblootte haar kaalgeknipte hoofd(23) en verzekerde dat zij zich beslist niet van de dienst van Christus zou laten aftrekken.

Met de aanvallen van haar familie groeide haar moed en haar door onrecht gegriefde liefde vergrootte haar kracht (12,4; 18,3; 20,6). En terwijl zij zo dagen lang op de weg van de Heer weerstand ondervond en haar familie zich verzette tegen haar besluit om zich aan God toe te wijden, bleef haar moed ongeschokt en haar vurigheid onverminderd. En onder hun hatelijke woorden sprak zij zichzelf nieuw vertrouwen in totdat haar verwanten zich terugtrokken en haar met rust lieten.

10. Na enige dagen ging zij naar de kerk van Sant'Angelo di Panzo (12,5). Omdat zij daar niet volkomen tot rust kwam, nam zij tenslotte op aanraden van de zalige Franciscus haar intrek bij de kerk van San Damiano (12,5; 20,7).(24) Daar liet zij het anker van haar geest in vaste bodem vallen. Zij was niet meer op drift door verandering van woonplaats, zij voelde zich niet onzeker door de beperkte ruimte en zij werd niet afge­schrikt door de eenzaamheid.

San Damiano was die kerk die Franciscus in bewonderenswaardige ijver met veel inspanning herstelde en aan de priester daarvan gaf hij geld voor herstelwerkzaamheden. Dit was de kerk waar de stem vanaf het kruishout tot Franciscus klonk toen hij aan het bidden was: 'Franciscus, ga mijn huis herstellen dat, zoals gij ziet, geheel vervallen is.'

In de kleine ruimte van deze cel sloot de maagd Clara zich uit liefde voor de hemelse Bruidegom op. Daar verborg zij zich voor de aanvallen van de wereld en sloot zij haar lichaam voor heel haar leven op. In de holte van de bergwand nestelde zij zich als een zilverkleurige duif (vgl. Hl 2,14; Jr 48,28). Zij bracht hier de gemeenschap van de maagden van Christus voort, stichtte hier een heilig klooster en begon hier de orde van de arme vrouwen.(25) Hier maakte zij op de weg van de boetvaardigheid de kluiten van haar ledematen fijn. Hier zaaide zij het zaad van volmaakte gerechtig­heid. Hier wees zij door zelf voor te gaan de weg aan hen die haar zouden volgen. In deze enge kluis heeft zij tweeënveertig jaar lang(26) met de gesel van de zelftucht de albasten vaas van haar lichaam gebroken, zodat het huis van de kerk vervuld werd met de geur van reukwerk (vgl. Joh 12,3).

Hoe roemvol zij daar geleefd heeft, kan pas duidelijk verteld worden, als eerst verteld wordt hoe talrijk en hoe groot de zielen zijn die door haar tot Christus zijn gekomen.

 

De roem van haar deugden ging rond in de omtrek

Na korte tijd verbreidde de roep van de heiligheid van de maagd Clara zich over de naburige streken en op de geur van haar reukwerk (vgl. Hl 1,3) kwamen van alle kanten vrouwen toegelopen. Maagden haastten zich om naar haar voorbeeld wat zij waren voor Christus te bewaren; getrouwde vrouwen deden hun best om kuiser te leven; adellijke en voorname vrouwen veracht­ten hun ruime paleizen en bouwden zich armelijke kloosters; en zij be­schouw­den het als een grote eer om voor Christus in zak en as te leven (vlg. Mt 11,21).

Eveneens werd bij jonge mannen geestdrift gewekt voor een zuivere strijd en het krachtige voorbeeld van het zwakke geslacht daagde hen uit zich af te keren van de vleselijke bekoringen. Vele gehuwden tenslotte overwonnen zichzelf door met wederzijds goedvinden onthouding te beloven: de mannen traden toe tot een orde, de vrouwen gingen naar een klooster.(27) Moeders nodigden hun dochters uit en dochters hun moeders om Christus na te volgen; de ene zuster lokte de andere en de tante haar nichten.

Allen verlangden Christus te dienen en wedijverden daarom in geestdrift. Allen wensten deelgenoot te worden aan het engelachtige leven dat door Clara voor hen helder oplichtte. Talloze maagden werden door de faam van Clara geestdriftig gemaakt en als zij niet in de gelegenheid waren tot het kloosterleven over te gaan, legden zij er zich op toe in hun ouderlijk huis zonder een regel toch volgens een regel te leven.

Door haar voorbeeldig leven bracht de maagd Clara zoveel heilige vruchten voort dat in haar het woord van de profeet duidelijk vervuld werd: 'Talrijker zullen de kinderen zijn van de verlaten vrouw dan van haar die een man heeft (Js 54,1).'

 

Hoe de roep van haar goedheid ook verre landstreken bereikte

11. De bron van deze hemelse zegening was in het dal van Spoleto ont­sprongen, maar opdat zij niet binnen dit kleine gebied opgesloten zou blijven,(28) groeide zij door de goddelijke voorzie­nigheid tot een brede rivier aan, zodat de kracht van haar stroom heel de stad van Gods kerk kon verblijden (vgl. Ps 46,5).

Want het ongehoorde van zulke grote gebeurtenissen werd wijd en zijd over de wereld bekend en begon overal zielen te winnen voor Christus. Clara bleef in beslotenheid leven en toch begon zij over heel de wereld beroemd te worden en zij schitterde met grote helderheid door de luister van haar roem.

De roep van haar deugden vervulde de vertrekken van voorname vrouwen, bereikte de paleizen van hertoginnen en drong zelfs door in de binnenka­mers van koninginnen. De hoogste adel boog zich neer om haar voetstappen te volgen en zij verzaakte aan de trots van haar hoge afstamming in heilige nederigheid.(29) Sommigen waren een huwelijk met een hertog of met een koning waardig, maar zij leefden op het uitnodigend voorbeeld van Clara in strenge boetvaardigheid. En zij die gehuwd waren met een vorst, volgden Clara op hun manier na.

Ontelbare steden werden gesierd met kloosters, zelfs het platteland en het gebergte werden getooid met zulke hemelse gebouwen. Door het voorbeeld van de zeer heilige Clara nam de beleving van de kuisheid in de wereld toe, de maagdelijke levenswijze werd tot leven gewekt en kwam weer in het middelpunt te staan. Door deze zalige bloemen die Clara heeft voortge­bracht, ontluikt in de kerk van onze dagen een rijke lentebloei. De kerk zelf verlangt ernaar door deze bloemen te worden verkwikt, want zij zegt: 'Verkwik mij met bloemen, omring mij met granaat­appels, want ik versmacht van liefde (Hl 2,5).'

Maar nu moet mijn pen weer tot haar onderwerp terugkeren om bekend te maken hoe haar gedrag is geweest.

 

Haar heilige nederigheid

12. Clara was de eerste steen en het verheven fundament van haar orde. Zij zorgde er vanaf het eerste begin voor het gebouw van alle deugden op de grondslag van de heilige nederigheid op te trekken.

Want zij beloofde heilige gehoorzaamheid aan de zalige Franciscus en van deze belofte week zij niet in het minste af.

Tot drie jaar na haar bekering wees zij de titel en het ambt van abdis af, want zij wilde liever in nederigheid onderdaan zijn dan leiding geven en zij wilde liever onder de dienstmaagden van Christus dienen dan gediend te worden. Maar op aandringen van de zalige Franciscus nam zij tenslotte de leiding van de vrouwen op zich.(30) Daardoor ontstond er in haar hart vrees, geen trots; niet haar vrijheid maar haar dienstbaarheid werd er groter door (1,6). Hoe hoger men haar om het aanzien van een of andere functie beschouwde, des te geringer was zij in haar eigen ogen, des te meer bereid tot dienstbaarheid, des te onaanzienlijker in haar optreden.

Geen enkel werk van dienstmaagden was beneden haar waardigheid. Zo goot zij meestal het water over de handen van de zusters, hielp zij hen als ze aan tafel zaten en bediende hen bij de maaltijd (1,12; 2,1.3; 3,9). Met tegenzin legde zij anderen iets op, maar deed het graag zelf, omdat zij liever iets zelf deed dan het op te dragen aan de zusters (1,10). Zelf reinigde zij de gemakstoe­len van de zieken, zelf waste zij ze schoon in haar grote edelmoedigheid, waarbij zij niet terugschrok voor wat vies was en niet bang was voor wat stonk (1,12; 2,1; 6,2.7). Dikwijls waste zij de voeten van de zusters die van hun dienst buitenshuis terugkwamen(31) en na ze gewassen te hebben, kuste zij ze.

Eens waste zij de voeten van een van die dienaressen en toen zij die wilde kussen, kon deze zo'n grote nederigheid niet verdragen, trok haar voet terug en stootte met haar voet tegen de mond van haar meesteres. Maar Clara pakte de voet van de dienares zacht weer vast en drukte een stevige kus op de voetzool (2,3; 3,9; 10,6).

 


De heilige en ware armoede

13. Met de armoede van geest die de ware nederigheid is, harmonieerde de armoede aan alle dingen.

Eerst, bij het begin van haar bekering, liet Clara het vaderlijk erfdeel dat zij gekregen had, verkopen.(32) Van de opbrengst hield zij niets voor zichzelf, maar zij verdeelde alles onder de armen (vgl. Lc 18,22) (3,31; 12,3; 13,11). Vervolgens heeft zij uiterlijk de wereld verlaten en innerlijk haar geest verrijkt. Onbelast ging zij zonder beurs (vgl. Mt 10,9‑10) Christus achterna. Tenslotte sloot zij zo'n sterk verbond met de heilige armoede en richtte zij haar liefde zo, dat zij niets anders wilde hebben en haar dochters niet toestond iets te bezitten dan alleen Christus, de Heer (1,13). Zij had door alles te verkopen de zeer kostbare parel van het hemels verlangen verworven en was van mening dat zij die op geen enkele wijze samen met de knagende bezorgdheid om tijdelijke dingen kon bezitten (vgl. Mt 13,46).

Dikwijls scherpte zij het haar zusters in dat alleen dan hun gemeenschap aan God aangenaam zou zijn als zij rijk was aan armoede en dat zij alleen dan voor altijd stand zou houden, als zij altijd verschanst werd door de vestingtoren van de allerhoogste armoede. Zij vermaande hen in het nestje van de armoede gelijkvormig te worden aan de arme Christus; als klein kind heeft zijn arme moeder Hem in een armelijk kribje neergelegd (vgl. Lc 2,7). Met dit bijzondere herinnerings­teken sloot zij als met een gouden ketting haar boezem af, opdat geen stof van aardse dingen in haar binnen­ste kon binnendringen.

14. Zij wilde dat haar orde de eretitel van de armoede zou dragen. Daarom vroeg zij aan Innocentius III, zaliger gedachtenis, het privilege van de armoede (3,14.32; 12,6).(33) Deze roemrijke man verheugde zich over de zo grote vurigheid van de maagd en zei dat haar voorstel uniek was, omdat nog nooit zo'n privilege aan de heilige Stoel gevraagd was. En om dit ongewone verzoek met een ongewone gunst tegemoet te komen, schreef de paus zelf met grote vreugde eigenhandig een eerste ontwerp van het gevraagde voorrecht.

Paus Gregorius, zaliger gedachtenis, een man hooggeacht om zijn zetel en evenzeer geëerd om zijn verdiensten, had met vaderlijke genegenheid de heilige Clara ten zeerste lief. Hij gaf haar de raad om vanwege onvoorziene gebeurtenissen en eventuele gevaren erin toe te stemmen enige bezittingen te hebben en hij bood die zelf ook edelmoedig aan. Maar zij weigerde dat zeer beslist en gaf helemaal niet toe (1,13; 2,22; 3,14). Hierop antwoordde de paus: 'Als gij bang zijt vanwege uw gelofte, ontslaan wij u daarvan.' Maar Clara zei: 'Heilige Vader, ik verlang op geen enkele wijze ooit van de navolging van Christus ontslagen te worden.'(34) Resten van aalmoe­zen en brokken brood die de bedelbroeders haar brachten (3,13), nam zij met grote vreugde aan en zij was bijna verdrietig over hele broden, maar juist blij met brokken. Waarom nog veel gezegd? Zij deed haar best om door de meest volmaakte armoede aan de arme Gekruisigde gelijkvormig te worden, opdat geen vergankelijke dingen haar in haar liefde van haar Geliefde zouden scheiden of haar levensweg met de Heer zouden hinderen. Zie, er gebeurden twee wonderbare dingen die zij in haar liefde voor de armoede mocht bewerken.

 

Het wonder van de broodvermenigvuldiging(35)

15. Er was maar een enkel brood in het klooster, terwijl zij honger kregen en de etenstijd aanbrak. De heilige riep de zuster die de zorg had voor het uitdelen en liet haar het brood verdelen; de ene helft moest zij naar de broeders sturen en de andere helft voor de zusters binnen houden. De helft die zij behielden, liet zij overeenkomstig het aantal vrouwen in vijftig stukken snijden en die op de tafel van de armoede aan hen voorzetten. De vrome dochter antwoordde haar dat hier de oude wonderen van Christus nodig waren om zo'n klein stuk brood in vijftig stukken te verdelen. Daarop antwoordde de moeder: 'Mijn dochter, doe maar gerust wat ik u zeg.' De dochter haastte zich te doen wat de moeder opdroeg en de moeder haastte zich vrome smeekbeden voor haar dochters tot haar Christus te richten. Door Gods vrijgevigheid vermeer­derde zich dat kleine beetje in de handen van de zuster die het verdeelde en voor iedere zuster van het convent was er een groot stuk (6,16).

 

Het andere wonder van de door God gegeven olie

16. Op zekere dag was de olie van de dienstmaagden van Christus helemaal op, zodat er zelfs niets meer was om het eten voor de zieken mee klaar te maken. Toen nam vrouwe Clara een kruik en de leermeesteres van de nederigheid waste die eigenhandig uit. Zij zette de lege kruik apart, zodat de bedelbroeder hem mee zou nemen. De broeder werd geroepen om olie te gaan bedelen. De toegewijde broeder haastte zich om in die grote nood te helpen en ging de kruik halen. Maar het hangt niet af van hem die iets wil noch van hem die loopt, maar van Gods barmhartigheid (vgl. Rom 9,16). Want alleen door Gods toedoen bleek de kruik vol olie te zijn. Het gebed van de heilige Clara voorkwam de liefdedienst van de broeder, tot troost van haar arme dochters (1,15; 2,14). Maar de broeder die eigenlijk voor niets geroepen was, bromde bij zichzelf: 'Die vrouwen hebben mij voor de grap geroepen; kijk maar: de kruik is vol.'(36)

 

De versterving van het lichaam

17. Zwijgen over haar wonderbare lichamelijke versterving zou misschien beter zijn dan erover spreken, want zij heeft zulke dingen gedaan dat de verbazing van de toehoorders in conflict zou kunnen komen met de waar­heid van de feiten.

Het was niet zo bijzonder dat zij met een eenvoudig kleed en een goedkope mantel van ruwe stof haar tengere lichaam meer bedekte dan verwarmde (2,4; 3,4). Evenmin was het zo wonderlijk dat zij het gebruik van schoeisel helemaal niet kende. Het was niet bijzonder dat zij altijd vastte noch dat zij een bed zonder dons gebruikte. In deze dingen verdiende zij misschien geen bijzondere lof, omdat de anderen in haar klooster hetzelfde deden.

Maar wat heeft het lichaam van een maagd uit te staan met een kleed van varkenshuid? De heilige maagd had zich namelijk een kleed van varkens­huid laten maken dat zij heimelijk onder haar habijt droeg, met de ruigge­schoren haarstoppels tegen haar lichaam (2,5). Soms gebruikte zij ook een hard boetekleed, grof gevlochten van paardehaar, dat zij hier en daar met ruwe koordjes om haar lichaam vastsnoerde. Dat kleed heeft zij eens uitgeleend aan een van haar dochters die erom vroeg. Die zuster had het aangetrokken, maar aanstonds bezweek zij voor zoveel ruwheid. De vreugde waarmee zij het gevraagd had, was niet zo groot als de haast waarmee zij het na drie dagen weer teruggaf (2,7; 3,4; 10,1).(37)

De blote grond en soms twijgen van de wijnstruik dienden haar tot bed en een hard blok hout deed dienst als kussen onder haar hoofd. Maar na verloop van tijd spreidde zij voor haar verzwakte lichaam een mat uit en stond zij haar hoofd genadig wat stro toe. Maar toen haar lichaam, dat zij zo streng behandeld had, door een slepende ziekte werd aangetast, ge­bruikte zij op voorschrift van de zalige Franciscus een strozak (1,7; 3,4; 10,7).(38)

18. Verder was de strengheid van haar onthouding bij het vasten zo groot dat haar lichaam van het beetje voedsel dat zij gebruikte, onmogelijk had kunnen leven als een andere kracht haar niet staande gehouden had. Want in haar gezonde jaren vastte zij gedurende de grote vasten en gedurende de veertigdaagse vasten van de heilige bisschop Martinus(39) op water en brood. Alleen 's zondags dronk zij wijn als zij die had. En opdat gij, toehoorder, zult bewonderen wat gij niet kunt navolgen: in deze veertig­daagse vastentijden gebruikte zij drie dagen in de week, namelijk op maandag, woensdag en vrijdag, helemaal geen voedsel. Zo volgden afwisse­lend dagen van karige voeding en dagen van volslagen versterving elkaar op, zodat een vigilie met totale onthouding als het ware door een feest met water en brood verzacht werd.

Geen wonder dat zo'n grote en gedurende lange tijd volgehouden streng­heid Clara aan ziekten onderhevig maakte, haar krachten verbruikte en haar lichaamskracht uitputte. Daarom leden de zeer toegewijde dochters met hun heilige moeder mee en huilden zij over het sterven dat zij dagelijks vrijwillig onderging. Tenslotte verboden de zalige Franciscus en de bis­schop van Assisi de heilige Clara die levensgevaarlijke vasten van drie dagen en bevalen haar geen dag voorbij te laten gaan zonder dat zij tenminste anderhalf ons brood als voedsel gebruikt had.(40)

Ofschoon zwaar lichamelijk lijden gewoonlijk ook zielelijden teweegbrengt, bleek dit bij Clara heel anders te zijn. Bij al haar verstervingen bewaarde zij een blij en opgewekt gezicht (vgl. Mt 16, 16‑17), zodat zij haar lichame­lijke nood ofwel niet scheen te voelen ofwel erom scheen te lachen. Hierdoor wordt duidelijk te verstaan gegeven dat de heilige blijdschap die haar innerlijk vervulde naar buiten uitstroomde. Want de liefde van het hart maakt lichamelijke kwellingen licht (1,7.8; 2,8; 3,5.6; 4,5; 6,4).

 

De beoefening van het gebed

19. Zoals zij naar het lichaam reeds vóór haar dood gestorven was, zo was zij ook geheel vreemd aan de wereld en hield zij haar geest voortdurend bezig met heilig gebed en de verheerlij­king van God. Zij hield de zeer vurige aandacht van haar innerlijk verlangen gericht op het licht en nu zij boven heel het aardse gewoel uitgestegen was, zette zij haar hart wijd open voor de stroom van genade.

Na de completen bleef zij met haar zusters nog lange tijd bidden en als de tranen bij haar begonnen te stromen, werden die ook in anderen opgewekt. Nadat de andere zusters wegge­gaan waren om hun vermoeide ledematen op hun harde bedden weer op krachten te brengen, bleef zij wakend en standvastig in gebed om, als de anderen in slaap gevallen waren, heimelijk te luisteren naar het intieme fluisteren van God (vgl. Job 4,12) (1,7; 10,3).

Dikwijls ging zij bij haar gebed languit liggen, met haar gezicht op de grond, om te bidden. Dan maakte zij de grond met haar tranen nat (3,7; 6,4) en kuste deze hartelijk; zo scheen zij altijd haar Jezus in haar handen te houden, terwijl zij op zijn voeten haar tranen liet vloeien en zij die kuste. Toen zij eens diep in de nacht huilde, kwam een engel van de duisternis in de gestalte van een zwart jongetje naast haar staan en zei vermanend tot haar: 'Huil niet zo, anders zult ge blind worden.' Toen zij hem aanstonds antwoordde: 'Wie God zal zien, zal niet blind wor­den',(41) trok hij zich, van zijn stuk gebracht, terug. In diezelfde nacht was Clara na de metten naar gewoonte in een stroom van tranen aan het bidden. Toen kwam de bedrieglijke raadgever weer bij haar en zei: 'Huil niet, anders worden op de duur uw hersens week en zult ge ze door de neus uitsnui­ten; ge zult er nog eens een kromme neus van krijgen.' Zij antwoordde meteen: 'Wie de Heer dient, wordt helemaal niet krom.' Terstond maakte hij zich uit de voeten en verdween.

20. Hoe groot de sterkte was die zij in de gloed van haar vurig gebed ontving, hoe groot de zoetheid was die zij genoot van Gods goedheid, blijkt uit veel voorkomende aanwijzingen. Wanneer zij namelijk vol vreugde van haar heilig gebed terugkwam, bracht zij van het vuur van het altaar van de Heer vurige woorden mee die ook de harten van de zusters in vuur zetten. Dan stonden zij er verwonderd over dat er zo'n zoetheid uit haar mond kwam en dat haar gezicht meer dan gewoonlijk het geval was helder straalde. God had dan zeker met zijn zoetheid de arme verkwikt (vgl. Ps 68,11) en liet haar geest, die in het gebed door het ware licht vervuld was (vgl. Joh 1,9), door haar lichaam naar buiten weerspiegelen (1,9; 4,4; 6,3). Zo was zij in deze wankele wereld onwankelbaar met haar edele Bruidegom verbonden en vond zij voortdurend haar vreugde in de dingen van boven. Zo werd zij in de veranderlijkheid van de tijd gestut door de standvastig­heid van de deugd. Zij verborg de schat van de heerlijkheid in een broze kruik (vgl. 2 Kor 4,7); zij verbleef met haar lichaam hier beneden, maar met haar geest was zij reeds in de hemel.

Zij was gewoon bij de metten de jonge zusters voor te zijn; zij wekte hen zwijgend door een teken en riep hen op tot het lofgebed. Dikwijls stak zij de lampen aan, terwijl de anderen nog sliepen. Vaak luidde zij zelf eigen­handig de klok (2,9; 10,3). Er was geen plaats voor lauwheid of luiheid in haar klooster; met strenge vermaning werd daar de traagheid in het gebed en in de dienst van de Heer aangespoord.

 

De wonderbare dingen die op haar gebed gebeurden. Op de eerste plaats hoe de Saracenen op wonderbare wijze verdreven werden.

 

21. Ik wil hier vertellen hoe er op haar gebed grote dingen gebeurden; zij stemmen volledig met de waarheid overeen en verdienen eveneens grote verering.

In de zware storm die de kerk onder keizer Frederik in verschillende delen van de wereld onderging, moest ook het dal van Spoleto meer dan eens uit de beker van de gramschap drinken (vgl. Apk 14,10). Er waren daar op keizerlijk bevel troepen soldaten en Saraceense boogschut­ters als bijen­zwermen gelegerd om de burchten te verwoesten en de steden te verove­ren.

Eens stortte de vijand zich in zijn woede op Assisi, de bijzondere stad van de Heer, en het leger was reeds de stadspoorten genaderd. Toen drongen de Saracenen, een slecht volk dat naar het bloed van christenen dorstte en in zijn onbeschaamdheid tot elke misdaad bereid was, in San Damiano door tot binnen de grens van hun terrein, ja, zelfs tot binnen de kloostermuur van de maagden.(42) De vrouwen vergingen van schrik, hun stem beefde van angst en huilend gingen zij naar hun moeder. Zij was ziek, maar zij liet zich onbevreesd naar de deur brengen en voor de vijand neerleggen, nadat het zilveren, met ivoor ingelegde kistje, waarin het lichaam van de Allerheiligste met zeer grote eerbied bewaard werd, daar eerst heenge­bracht was (2,20; 3,18; 4,14; 9,2; 10,9; 12,8; 18,6).

22. Toen zij zich in gebed helemaal toevertrouwd had aan de Heer, zei ze onder tranen tot haar Christus: 'Mijn Heer, wilt Gij uw weerloze dienst­maagden, die ik in uw liefde heb opgevoed, in de handen van die heidenen overleveren? Heer, ik bid U, bescherm uw dienaressen hier die ik zelf niet meer kan beschermen.' Terstond klonk haar vanuit de schrijn, het teken van de nieuwe genade, een stem als van een jongetje in de oren: 'Ik zal u altijd beschermen.' Clara zei daar­op: 'Mijn Heer, bescherm als Gij wilt ook deze stad die ons uit liefde tot U heeft onderhouden.' En Christus sprak tot haar: 'Zij zal zware moeilijkheden verduren, maar door mijn bescherming zal zij bewaard blijven.'

Toen hief de maagd haar betraande gezicht op en troostte de huilende zusters met de woor­den: 'Geliefde dochters, vanuit het geloof zeg ik u dat ons geen kwaad zal overkomen. Vertrouw slechts op Christus.' Onmiddellijk, zonder dat er tijd overheen ging, werd de overmoed van die honden bedwongen en afgeschrikt; haastig gingen zij over de muren waar ze overheen geklommen waren, terug. Zij moesten wijken voor de kracht van haar gebed. Meteen legde Clara aan degenen die de stem, waarvan hierbo­ven sprake was, hadden gehoord, met zorg het verbod op: 'Geliefde dochters, zorgt er in ieder geval voor dat gij zolang ik leef met niemand over deze stem spreekt.'

 

Nog een tweede wonder: de bevrijding van de stad 

23. Een andere keer liet Vitale van Aversa (3,19; 9,3; 13,9; 14,3), een roemzuchtig en krijgszuchtig man, het keizerlijke leger dat hij aanvoerde, tegen Assisi oprukken. Hij liet dus de bomen kappen, verwoestte de hele omgeving en begon toen de stad te belegeren. Met dreigende woorden verzekerde hij dat hij zich in geen geval vandaar zou terugtrekken vóór hij de stad in handen had. En reeds was het zover gekomen dat men binnenkort voor de stad het ergste moest vrezen.

Toen Clara, de dienares van Christus, dit hoorde, werd zij zeer bedroefd. Zij riep de zusters bij zich en zei: 'Geliefde dochters, van deze stad ontvangen wij dagelijks veel goede gaven. Het zou zeer ondankbaar zijn als wij haar niet op het juiste moment zoveel mogelijk te hulp zouden komen.' Zij liet as brengen en zij liet de zusters hun hoofd ontbloten. Eerst bestrooide zij toen haar eigen ontsluierde hoofd met veel as, vervolgens legde zij as op hun hoofd. Zij zei: 'Ga nu naar onze Heer en vraag met heel uw hart om de bevrijding van deze stad.'

Waarom zou ik de bijzonderheden vertellen? Waarom zou ik de tranen en waarom de dringende gebeden van de maagden weer ophalen? De volgende morgen zond de barmhartige God met de beproeving ook de uitkomst (vgl. 1 Kor 10,13), want heel het leger viel uiteen en de trotse man moest zich ondanks zijn dreiging terugtrekken en viel die streek later niet meer lastig; want die oorlogsleider werd kort daarop door het zwaard omge­bracht.(43)

 

De kracht van haar gebed bij de bekering van haar zuster

24. De wonderbare kracht van haar gebed mag zeker niet in stilzwijgen begraven worden. Bij het begin van haar bekering heeft dit gebed een ziel tot God bekeerd en deze na haar bekering verdedigd.

Zij had namelijk een jongere zuster die haar door geboorte en zuiverheid verwant was. Clara verlangde vurig naar haar bekering en bij de eerstelin­gen van de gebeden die zij met heel haar hart aan God aanbood, had zij met aandrang gevraagd dat zij samen met haar zuster één van wil God zou dienen zoals zij ook in de wereld met haar één van ziel was geweest. Daarom bad zij met aandrang tot de Vader van barmhartigheid dat de wereld dwaas zou worden voor haar zuster Agnes die zij thuis had achter­gelaten, en dat God haar zoetheid zou worden; dat Hij haar op deze wijze in plaats van tot het voorgenomen aardse huwelijk tot de liefdesband met Hem zou brengen, opdat Agnes samen met haar in eeuwige maagdelijkheid de Bruidegom van de heerlijkheid zou huwen. Beiden waren zij immers door een wonderbare wederkerige liefde bezield, die de pas voltrokken scheiding voor hen beiden smartelijk had gemaakt, al waren hun gevoelens verschil­lend.(44)

De goddelijke majesteit was haar, die op zo'n bijzondere manier bad, snel ter wille en verleende haar spoedig dat eerste geschenk waar zij vooral om bad en dat God met nog meer vreugde schonk. Want zestien dagen na de bekering van Clara haastte Agnes zich op ingeving van de Geest van God naar haar zuster en vertrouwde haar het geheim van haar besluit toe. Zij zei dat zij God geheel en al wilde dienen. Vol vreugde omhelsde Clara haar en zei: 'Liefste zuster, ik dank God dat Hij mij in mijn zorg om u heeft verhoord.'

25. Op deze wonderbare bekering volgde een zeer wonderbare verdediging. De gelukkige zusters volgden namelijk bij de kerk van Sant'Angelo di Panzo de voetstappen van Christus, en Clara, die meer ervaring met de Heer had opgedaan, onderwees haar novice en eigen zuster.

Daar ontstond toen plotseling tegen de meisjes een onverwacht verzet van de familie. Want toen zij hoorden dat Agnes naar Clara was gegaan, gingen de volgende dag twaalf in woede ontstoken mannen naar die plaats. Naar buiten toe verborgen zij hun slechte bedoelingen en deden zij of zij vreedzaam naar binnen wilden. Omdat zij bij Clara al vroeger de hoop hadden opgegeven, wendden zij zich meteen tot Agnes en zeiden: 'Waarom zijt ge hierheen gegaan? Kom zo spoedig mogelijk met ons mee naar huis.' Ze antwoordde dat zij niet van haar zuster Clara weg wilde gaan.

Toen liep een van de ridders woedend op haar toe; hij was niet zuinig met slagen en schoppen en probeerde haar bij de haren weg te sleuren, terwijl de anderen haar voortduwden en in hun armen opbeurden. Het meisje werd, als door leeuwen gegrepen, uit de hand van de Heer weggerukt. Toen schreeuwde zij: 'Liefste zuster, help mij toch en laat niet toe dat ik van Christus, de Heer, word weggehaald.' De gewelddadige rovers sleepten het meisje, dat zich verzette, langs de berghelling mee, zij trokken haar kleren kapot en bedekten de weg met haar uitgerukte haren.

Ondertussen lag Clara schreiend op de grond te bidden; zij vroeg dat haar zuster standvastigheid zou ontvangen en zij vroeg dat de kracht van de mannen door goddelijke macht overwonnen zou worden.

26. Plotseling bleek haar lichaam, dat op de grond lag, met zo'n gewicht neergedrukt te worden dat verscheidene mannen met inspanning van al hun krachten helemaal niet in staat waren haar over een smal beekje heen te dragen. Er kwamen van de akkers en wijngaarden nog mensen toelopen en probeerden hen te helpen, maar zij konden het lichaam onmogelijk van de grond tillen. Toen hun poging op niets uitliep, maakten zij spottend het wonder belachelijk en zeiden: 'Zij heeft de hele nacht lood gegeten; geen wonder dat zij zo zwaar weegt.' De heer Monaldo, haar oom, werd toen zo woedend dat hij haar met zijn vuist wilde slaan. Maar opeens schoot er een verschrikkelijke pijn in zijn opgeheven hand, die hem nog lang pijnlijk bleef kwellen.(45) Maar toen kwam na die lange strijd Clara erbij en vroeg haar familie met dat vechten op te houden en Agnes, die daar halfdood neerlag, aan haar zorgen over te laten. Nadat zij onverrich­terzake en verbitterd weggegaan waren, stond Agnes blij op. Zij was nu al verheugd om het kruis van Christus, voor Wie zij nu de eerste strijd gestreden had en zij wijdde zich voorgoed aan de dienst van God. De zalige Franciscus knipte ook haar eigenhandig de haren af en onderwees haar samen met haar zuster in de weg van de Heer.

Maar omdat een korte uiteenzetting de verheven volmaaktheid van haar leven niet zou kunnen ontvouwen, moge het verhaal weer op Clara gericht zijn.

 

Een ander wonder: de verdrijving van duivels

27. Het is niet te verwonderen als het gebed van Clara, dat zelfs duivels in verwarring bracht, ook werkzaam was tegen de slechtheid van mensen.

Eens kwam een vrouw uit het bisdom Pisa (4,20; 7,14) naar het klooster om God en de heilige Clara ervoor te bedanken dat zij door haar verdiensten van vijf duivels bevrijd was. De duivels lieten namelijk bij hun uitdrijving blijken dat de gebeden van de heilige Clara hen in verwarring hadden gebracht en hen uit het armzalige lichaam, dat van hen bezeten was, hadden verjaagd.

Niet zonder reden had de heer paus Gregorius een verwonderlijk vertrou­wen in het gebed van deze heilige waarvan hij de kracht reeds daadwerke­lijk had ondervonden. Dikwijls doken er, zoals voor de hand ligt, nieuwe moeilijkheden op en zowel toen hij bisschop van Ostia was als toen hij later tot de hoogste apostolische waardigheid verheven was, stuurde hij per brief een verzoek aan de maagd, vroeg om haar voorspraak en ondervond haar hulp.(46)

Deze daad valt zeker op door de nederigheid ervan en verdient evenzeer met volle toewijding nagevolgd te worden, aangezien de plaatsbekleder van Christus de dienstmaagd van Christus om hulp smeekt en zich in haar machtige voorspraak aanbeveelt. Hij wist heel goed waartoe liefde in staat is en welk een vrije toegang tot de troon van majesteit openstaat voor zuivere maagden. Als immers de Koning der eeuwen zichzelf meedeelt aan hen die Hem vurig beminnen, wat zou Hij dan niet, wanneer dat goed voor hen is, schenken aan hen die met toewijding bidden.

 

Haar bewonderenswaardige eerbied voor het sacrament van het altaar

28. Hoe groot de eerbiedige liefde van de zalige Clara voor het sacrament van het altaar was, blijkt uit de uitwerking ervan.

Tijdens de zware ziekte die haar aan haar bed kluisterde, liet zij zich overeind zetten en met een geschikte steun in de rug rechtop houden. In zittende houding spon zij garen voor de mooiste doeken waarvan zij meer dan vijftig corporalen maakte, die zij in een zijden of purperen hoes deed en voor de verschillende kerken in de vlakte en op de bergen van Assisi bestemde (1,11; 2,12; 6,14; 9,9).

Wanneer zij het lichaam van de Heer ging ontvangen, werd zij tevoren overstroomd door hete tranen. Wanneer zij dan bevend naderde, huiverde zij voor Hem niet minder in zijn verborgen­heid in het sacrament dan in zijn heerschappij over hemel en aarde (2,11;3,7).

 

De werkelijk wonderbare troost die de Heer haar in haar ziekte gaf

29. Zoals zij in haar ziekte haar Christus gedacht, zo bezocht ook Christus haar in haar lijden.

In die kerstnacht (3,30; 4,16; 7,9), wanneer de wereld met de engelen het pasgeboren kind toejuicht, gingen alle vrouwen naar de kapel voor de metten en lieten hun zwaar zieke moeder alleen. Toen zij over de kleine Jezus begon na te denken en zij er zeer verdrietig over was dat zij niet aan hun lofzangen kon deelnemen, verzuchtte zij: 'Heer God, daar ben ik nu, op deze plaats helemaal alleen bij U achtergelaten.'

Toen begon haar plotseling dat wonderbare gezang, dat in de kerk van de heilige Franciscus gezongen werd, in de oren te klinken. Zij hoorde de jubel van de zingende broeders, zij luisterde naar de liederen van de zangers en nam zelfs de klanken van het orgel waar. Die kerk was helemaal niet zo dichtbij dat dit menselijk gesproken te horen was als niet door Gods werking die plechtigheid bij haar was gebracht ofwel haar gehoor boven menselijke maat was gescherpt. Wat heel dit klankwonder nog overtrof, was dat zij zelfs de kribbe van de Heer werkelijk mocht zien.(47)

Toen haar dochters 's morgens bij haar kwamen, zei de zalige Clara: 'Gezegend zij de Heer Jezus Christus; toen gij mij alleen gelaten hebt, heeft Hij mij niet alleen gelaten. Door de genade van Christus heb ik werkelijk de hele plechtigheid gehoord die deze nacht in de kerk van de heilige Franciscus gevierd werd.'

 

Haar zeer vurige liefde tot de Gekruisigde

30. Weeklagen over het lijden van de Heer was haar vertrouwd want uit zijn heilige wonden putte zij nu eens bittere gevoelens, dan weer zoog zij daaruit zoetere vreugde. De tranen over de lijdende Christus vervulden haar in hevige mate en dikwijls haalde zij Hem voor de geest die door haar liefde diep in haar hart gegrift was.(48)

Zij leerde de novicen de gekruisigde Christus te bewenen (11,2) en wat zij met woorden onderwees, deed zij tevens metterdaad voor. Want dikwijls als zij hen afzonderlijk tot zulke dingen aanspoorde, kwam er een stroom van tranen vóór zij uitgesproken was. Onder de getijden werd zij vooral bij de sext en de noon door grote smart geroerd (10,3) om zich te offeren met de geofferde Heer.(49)

Toen zij eens in haar cel tijdens de noon aan het bidden was, sloeg de duivel haar in het gezicht zodat haar oog bloedde en haar wang een blauwe plek kreeg.

Om haar geest ononderbroken te voeden met de vreugde van de Gekruisig­de herhaalde zij steeds weer het gebed van de vijf wonden van de Heer (10,10).(50) Zij leerde het officie van het kruis zoals de minnaar van het kruis, Franciscus, dat had ingesteld en bad het dikwijls met dezelfde toewijding als hij.(51) Zij omgordde zich op haar huid met een koordje waarin zij dertien knopen had gelegd, als een verborgen herinneringsteken aan de wonden van de Verlosser.

 

Een herinnering aan het lijden van de Heer

31. Eens was de dag van het allerheiligste avondmaal aangebroken waarbij de Heer de zijnen tot het einde toe heeft liefgehad (vgl. Joh 13,1). Tegen de avond, bij het naderen van de doodstrijd van de Heer, sloot Clara zich bedroefd en treurig op in de afzondering van haar cel. En toen zij in gebed de Heer in zijn gebed begeleidde en haar ten dode bedroefde ziel (vgl. Mt 26,38) heel zijn droefheid in zich opnam, geraakte zij steeds meer vervuld van de herinnering aan zijn gevangen­neming en heel de bespot­ting. Zij ging rechtop in bed zitten. Heel die nacht was zij zo in beslag genomen en bleef zij zozeer in vervoering dat zij met wijdopen ogen steeds maar naar één punt keek en aan Christus was vastgenageld en verder ongevoelig scheen (3,25). Een dochter die met haar vertrouwd was, kwam herhaaldelijk naar haar toe om te zien of zij misschien iets wenste, maar steeds vond zij haar in dezelfde toestand.

Toen de nacht voor de zaterdag aanbrak, stak de zorgzame dochter een kaars aan en herinnerde haar moeder met gebaren, niet met woorden, aan het voorschrift van de heilige Franciscus. De heilige had namelijk voorge­schreven dat er geen dag voorbij mocht gaan zonder te eten. Terwijl zij bij haar was, kwam Clara als het ware uit een andere wereld terug en zei: 'Waartoe dient die kaars? Is het dan geen dag?' 'Moeder', sprak zij, 'er is al een nacht voorbij en er is ook al een dag ten einde en er is weer een nieuwe nacht begonnen.' Clara antwoordde haar: 'Gezegend zij die slaap, mijn liefste dochter, want allang heb ik ernaar verlangd en nu is hij mij gegeven. Maar gij moogt, zolang ik in dit lichaam leef, aan niemand over deze slaap vertellen.'

 

Verschillende wonderen die zij door het teken en door de kracht van het kruis deed

32. De Gekruisigde, die zij liefhad, beantwoordde haar liefde; en zij die door het mysterie van het kruis in zo'n grote liefde ontbrandde, werd door de kracht van het kruis in tekenen en wonderen verheerlijkt. Want wanneer zij over zieken het teken van het levengevende kruis maakte, verdreef zij op wonderbare wijze hun kwalen (1,18; 3,6; 6,9). Van de vele wonderen wil ik er slechts een paar vermelden.

De zalige Franciscus stuurde een broeder, die Stefanus (2,15)(52) heette en die krankzinnig was, naar vrouwe Clara opdat zij over hem het teken van het allerheiligste kruis zou maken. Hij kende immers haar grote volmaakt­heid en waardeerde de grote wonderkracht die in haar was. De dochter van de gehoorzaamheid tekende hem op bevel van de vader met het kruis en zij liet hem een poosje slapen op de plaats waar zij gewoon was te bidden. En na een korte tijd ontwaakte hij uit de slaap, stond gezond op en keerde bevrijd van zijn krankzinnigheid naar de vader terug.

33. Een jongetje van drie jaar dat Mattiolo heette (2,18), had een steentje in zijn neus geduwd. Niemand kon het uit zijn neus verwijderen en het jongetje zelf kon het er ook niet uitsnuiten. Hij kwam door ernstige benauwdheid in gevaar en werd naar vrouwe Clara gebracht. Terwijl hij door haar met het kruis getekend werd, snoot hij meteen het steentje uit en was ervan bevrijd.

Een andere jongen, uit Perugia (4,11), had een oog dat helemaal door een vlek bedekt was. Hij werd naar de dienares van God gebracht en zij raakte het oog van de jongen aan, drukte er een kruisteken op en zei: 'Breng hem naar mijn moeder, opdat ook zij een kruisteken over hem maakt.' Haar moeder, vrouwe Hortulana, was haar plantje immers gevolgd en na haar dochter tot de orde toegetreden en in de omsloten tuin diende zij als weduwe de Heer samen met de maagden.(53) Toen de jongen ook van haar een kruisteken had gekregen, was zijn oog meteen van de vlek gereinigd en zag hij weer klaar en helder. Daarom beweerde Clara dat de jongen er door de verdienste van haar moeder van bevrijd was. Maar de moeder verwees alle lof terug naar haar dochter en zei dat zij zo iets groots niet waardig was.

34. Een van de zusters, namelijk Benvenuta (2,16; 3,10; 4,8; 10,1; 14,5), had bijna twaalf jaar lang aan de kwaal van een fistel onder haar arm geleden; die scheidde door vijf openingen etter uit. De maagd van God, Clara, had medelijden met haar en legde er haar bijzondere pleister van het heilzame kruisteken op. Bij het maken van het kruis werd zij terstond volkomen genezen van haar jarenoude wond.

Een ander van de zusters, die Amata heette (3,11; 4,7), lag dertien maanden op bed; zij leed aan ernstige waterzucht en bovendien had zij koorts, zij hoestte en had pijn in haar zij. Door medelijden met haar bewogen nam vrouwe Clara weer haar toevlucht tot het befaamde teken van haar genees­kunde. Zij tekende haar in de naam van haar Christus met het kruis en gaf haar terstond de volledige gezondheid terug.

35. Nog een dienstmaagd van Christus, afkomstig uit Perugia (2,13; 7,9), was al twee jaar zozeer haar stem kwijt dat zij nauwelijks een verstaanbaar woord kon uitbrengen. Toen haar in de nacht van Maria Tenhemelopneming in een droomgezicht te verstaan werd gegeven dat vrouwe Clara haar zou bevrijden, keek zij vol verlangen uit naar de dag en zodra het licht werd, ging zij haastig naar haar moeder en vroeg haar om het kruisteken. Nauwelijks had zij dit ontvangen of zij kreeg haar stem terug.

Een zuster, Cristiana genaamd (3,17; 4,10, 5,1), was al lange tijd aan één oor doof. Zij had tegen die kwaal al veel middelen gebruikt, maar tever­geefs. In haar goedheid tekende vrouwe Clara haar hoofd met een kruis, raakte haar oor aan en terstond kon zij weer goed horen.

Er was in het klooster een groot aantal zusters ziek; zij leden aan ver­schillende kwalen. Eens ging Clara volgens haar gewoonte met haar gebrui­kelijke geneesmiddel de ziekenkamer binnen, maakte vijf keer het kruiste­ken en genas aanstonds vijf zusters van hun kwalen (1,16.19).

Hieruit blijkt duidelijk dat de boom van het kruis in het hart van de maagd geplant stond. Zijn vruchten verkwikken de ziel en zijn bladeren geven genezing naar het lichaam (vgl. Ez 47,12).

 

De dagelijkse vorming van de zusters

36. Omdat zij immers de leermeesteres van de nieuwelingen was en zodoende in het paleis van de grote Koning over de jonge zusters was aangesteld, vormde zij hen zozeer door haar levenswijze en stimuleerde zij hen zozeer door haar toegewijde liefde dat geen woord dit kan beschrijven (1,9.14; 2,10; 3,3; 6,2; 8,3; 11,2).

Zij leerde hun op de eerste plaats alle luidruchtigheid uit de woning van hun geest te verdrijven om zich te kunnen hechten aan het mysterie van God alleen. Zij leerde hun zich niet langer te laten beïnvloeden door liefde voor hun familie en hun ouderlijk huis te vergeten om aan Christus te behagen. Zij spoorde hen aan de eisen van het broze lichaam te verachten en de oppervlakkig­heid van het vlees onder de leiding van het verstand in te tomen. Zij liet hun zien dat de listige vijand verborgen strikken spant voor reine zielen en dat hij heiligen heel anders bekoort dan mensen die aan de wereld gehecht zijn. Zo wilde zij tenslotte dat zij gedurende bepaalde uren met hun handen zouden werken om zich daarna weer door de beoefening van het gebed op te wekken tot verlangen naar de Schepper, om hun onverschillige gevoelloosheid op te geven en om door het vuur van de heilige liefde de koudheid van hun gebrek aan toewijding af te leggen.

Nergens vond men een strengere onderhouding van het stilzwijgen, nergens een grotere duidelijkheid en volharding in alles wat bij de levenswijze hoort. Geen oppervlakkige taal gaf daar uiting aan een oppervlakkige geest. Want de leermeesteres was zelf spaarzaam met haar woorden en vatte de verlangens van haar geest in korte bewoordingen zeer duidelijk samen.

 

Haar groot verlangen het woord van een heilige prediking te horen

 

37. Zij verschafte haar dochters door vrome predikanten het voedsel van het woord van God, waaruit zij voor zichzelf niet minder voordeel trok. Want zij werd bij het horen van een heilige preek zozeer van vreugde doorstroomd en zozeer verblijd door de herinnering aan haar Jezus dat er eens tijdens een preek van broeder Filippus uit Atri (10,8)(54) een heel mooi jongetje bij de maagd Clara kwam en haar gedurende een groot deel van de preek met zijn vreugde gelukkig maakte. Bij het zien van deze verschijning ondervond de zuster die zo iets groots bij haar moeder mocht waarnemen, een onuitsprekelijke zoetheid.

Hoewel zij niet geleerd was, was zij toch blij wanneer zij een geleerde preek hoorde, omdat zij meende dat in de schaal van de woorden een kern schuil gaat die zij met grote scherpzinnigheid ontdekte en met veel smaak proefde. Uit de woorden van iedere predikant wist zij iets te halen dat goed was voor haar ziel, in het besef dat het niet minder wijs is eens een bloem te plukken van een wilde doornstruik dan de vrucht te eten van een veredelde boom.

Toen de heer paus Gregorius eens verboden had dat broeders zonder zijn toestemming in de kloosters van vrouwen kwamen,(55) was de vrome moeder er bedroefd over dat de zusters nu minder vaak het voedsel van de heilige leer zouden ontvangen en ze zei zuchtend: 'Hij moet maar alle broeders wegnemen, nu hij diegenen van ons heeft weggenomen die ons het voedsel van het leven geven.' En meteen stuurde zij alle broeders naar de minister terug, want zij wilde geen bedelbroeders hebben die het brood voor het lichaam inzamelden, nu de zusters geen bedelbroe­ders voor het brood van de geest meer hadden. Toen paus Gregorius dit hoorde, liet hij dit verbod terstond over in de handen van de generale minister.(56)

 

Haar grote liefde voor de zusters

38. Deze eerbiedwaardige abdis(57) beminde zeker niet alleen de zielen van haar dochters, maar verzorgde hen ook naar het lichaam met een wonderlij­ke inzet van liefde. Want vaak dekte zij de slapende zusters in koude nachten zelf toe (2,3) en zij wilde dat degenen die volgens haar oordeel niet in staat waren de gewone strengheid te onderhouden, met een mildere levenswijze tevreden zouden zijn (2,6).

Wanneer een zuster door een bekoring in verwarring raakte, of zoals dat kan gebeuren, neerslachtig werd, riep zij haar apart en troostte haar onder tranen. Soms wierp zij zich aan de voeten van hen die verdrietig waren om met moederlijke troost de druk van het leed te verlichten (10,5).

Haar dochters waren dankbaar voor deze weldaden en beantwoordden die door zichzelf in grote toewijding te geven. Zij waardeerden in hun moeder de gevoelens van liefde, zij eerbiedigden in hun meesteres het ambt van overste, zij volgden in hun leidster de juiste weg en zij bewonder­den in de bruid van God het voorrecht van algehele heiligheid.

 

Haar ziektes en aanhoudende verzwakking

39. Veertig jaar lang had Clara in de renbaan van de allerhoogste armoede gelopen (vgl. 1 Kor 9,24). Nu kwam zij na allerlei ziektes dicht bij de zegeprijs van de hemelse roeping.(58)

Terwijl de kracht van haar lichaam in vroegere jaren bezweek onder de strengheid van haar boetedoening, greep haar in latere tijden een zware ziekte aan, zodat zij die in haar gezonde jaren verrijkt was met de verdiensten van haar werken, nu als zieke verrijkt zou worden met de verdiensten van haar lijden. Want kracht wordt juist in zwakheid volkomen (vgl. 2 Kor 12,9). En hoe haar bewonderenswaardige kracht in haar zwak­heid volkomen werd, blijkt vooral daaruit dat er in de achtentwintig jaar (1,17) van haar aanhoudende ziekte geen morren en geen klagen te horen was.(59) Maar steeds kwamen van haar lippen heilige woorden, steeds dankzegging.

Hoewel zij onder de drukkende last van haar ziektes snel haar einde tegemoet scheen te gaan, behaagde het God toch haar stervensuur tot dat moment uit te stellen waarop zij door de kerk van Rome, van wie zij de bijzondere dochter zou worden, met waardige eerbewijzen kon worden verheerlijkt. Toen namelijk de paus met de kardinalen wat langer in Lyon bleven, kwelde een zwaard van mateloze smart het hart van de dochters van Clara; want zij begon meer dan gewoonlijk onder haar ziekte te lijden.(60)

40. Kort daarna werd aan een dienstmaagd van Christus, een aan God toegewijde maagd uit het klooster van San Paolo, van de orde van de heilige Benedictus, het volgende droomgezicht getoond. Het leek haar of zij samen met haar zusters in San Damiano bij het ziekbed van vrouwe Clara stond en Clara op een kostbaar rustbed lag. Terwijl zij huilden en onder tranen de dood van de zalige Clara afwachtten, verscheen er aan het hoofdeinde van het bed een mooie vrouw die tot de schreiende zusters deze woorden sprak: 'Dochters, huil niet over haar die de overwinning tegemoet gaat. Zij zal niet kunnen sterven voordat de Heer komt met zijn leerlin­gen.'(61)

En inderdaad kwam korte tijd daarna de Romeinse curie naar Perugia. Toen de heer van Ostia hoorde dat de ziekte van Clara verergerd was, haastte hij zich om vanuit Perugia een bezoek te brengen aan de bruid van Christus, voor wie hij door zijn ambt een vader, door zijn zorg een beschermer en door zijn zeer zuivere genegenheid altijd een toegewijde vriend was geweest. Hij voedde de zieke met het sacrament van het lichaam van de Heer; hij voedde ook de anderen met de aansporing van zijn heilzaam woord.

Clara smeekte onder tranen de vader alleen hierom dat hij haar ziel en die van de andere vrouwen om de naam van Christus zou willen gedenken. Maar dit vroeg zij hem bovenal, dat hij voor haar bij de heer paus en de kardinalen de bevestiging van het privilege van de armoede zou verkrijgen. De trouwe helper van de orde heeft het metterdaad volbracht zoals hij het met zijn woord had beloofd.(62)

Na verloop van een jaar kwam de heer paus met de kardinalen van Perugia naar Assisi, zodat het vroeger getoonde droomgezicht over de dood van Clara in vervulling ging. Want de paus, in zijn positie boven de mensen en onder God, vertegenwoordigt de persoon van de Heer. In de tempel van de strijdende kerk staan de heren kardinalen hem als de zeer vertrouwde leerlingen terzijde.

 

Hoe de heer Innocentius haar in haar ziekte bezocht, haar de absolutie gaf en haar zegende

41. Reeds haastte de goddelijke voorzienigheid zich haar plannen met Clara te verwerkelijken. Christus haastte zich de arme pelgrim in het paleis van het hemelse rijk op te nemen. Reeds begeerde zij en was zij geheel vervuld van verlangen om van het lichaam van deze dood verlost te worden (Rom 7,24) en in de hemelse woning Christus te zien heersen, die zij op aarde uit heel haar hart als kleine arme in zijn armoede was gevolgd. Terwijl haar heilig lichaam door de oude ziekte uitgeput was, kwam er een nieuwe kwaal bij die erop wees dat zij spoedig tot de Heer geroepen zou worden en die de weg bereidde tot de eeuwige gezondheid.

De heer Innocentius IV, zaliger gedachtenis, haastte zich samen met de kardinalen de dienst­maagd van Christus te bezoeken.(63) Hij was ervan overtuigd met zijn pauselijke aanwezigheid de dood te moeten vereren van haar, van wie hij de levenswijze boven die van andere vrouwen van onze tijd had goedgekeurd (3,24). Hij kwam het klooster binnen, ging naar het ziekbed en drukte zijn hand tegen de lippen van de zieke om hem te laten kussen. Zij nam die met grote dankbaarheid vast en vroeg toen met de grootste eerbied ook de voet van de paus te mogen kussen. De hoffelijke heer(64) ging op een houten bankje staan en hield welwillend zijn voet naar voren. Clara boog eerbiedig haar hoofd er naar toe en kuste zijn voet van boven tot onder.

42. Met een engelachtige gelaatsuitdrukking vroeg zij toen aan de paus vergeving van al haar zonden. Toen zei hij: 'Had ik maar net zo weinig vergeving nodig.' En hij schonk haar de gave van volledige absolutie en de genade van zijn rijke zegen. Daarna gingen zij allen weg, omdat zij die dag reeds uit de handen van de provinciale minister de heilige hostie ontvangen had.

Met haar ogen naar de hemel opgeslagen en met haar gevouwen handen naar God opgeheven zei zij onder tranen tot haar zusters: 'Prijs de Heer, mijn lieve dochters, want vandaag heeft Christus mij zo'n grote weldaad willen bewijzen dat hemel en aarde niet groot genoeg zijn om ertegen op te wegen. Vandaag heb ik immers de Allerhoogste zelf ontvangen en bovendien zijn plaatsbekleder mogen zien.'

 

Hoe zij haar eigen zuster in haar verdriet antwoordde

43. Rondom het bed van hun moeder stonden de dochters die nu spoedig verweesd zouden zijn. Een zwaard van scherpe smart doorboorde hun harten (vgl. Lc 2,35). Geen slaap riep hen weg, geen honger trok hen daarvandaan. Zij dachten er niet aan te slapen en te eten; zij wilden nog slechts dag en nacht weeklagen. Onder hen was de toegewijde maagd Agnes, die onder een stroom van bittere tranen haar zuster smeekte om niet weg te gaan en haar alleen achter te laten. Clara antwoordde haar: 'Het is de wil van God, liefste zuster, dat ik wegga. Maar gij moet ophouden met huilen, want spoedig na mij zult ge bij de Heer komen. En voordat ik van u wegga, zal de Heer u nog een grote troost bereiden.'(65)

 

Haar uiteindelijke heengaan en wat daarbij gebeurde en gezien werd

44. Tenslotte zag men haar gedurende verscheidene dagen op sterven liggen. In die tijd groeide het geloof van de mensen en de verering van het volk. Ook door het herhaalde bezoek van kardinalen en prelaten werd zij iedere dag als een echte heilige vereerd. Het volgende is wonderlijk om te horen. Hoewel zij zeventien dagen helemaal geen voedsel kon gebruiken, werd zij door de Heer zo gesterkt dat zij allen die bij haar kwamen, sterkte in de dienst van Christus.

Toen broeder Rainaldus,(66) een vriendelijke man, haar in haar langdurige martelaarschap van zulke ziektes tot geduld aanspoorde, antwoordde zij hem vrijmoedig: 'Zeer geliefde broeder, sinds ik de genade van mijn Heer Jezus Christus door zijn dienaar Franciscus heb leren kennen, vond ik geen pijn meer erg, geen boete meer zwaar en geen ziekte meer hard.'

45. Toen de Heer haar dan genadig was en Hij als het ware al voor de deur stond, wilde zij dat er priesters en geestelijke broeders bij haar kwamen en dat zij het lijdensverhaal van de Heer en heilige woorden voorlazen.

Broeder Juniperus, de uitmuntende speerwerper(67) van God, die dikwijls gloeiende woorden van de Heer uitwierp, was bij hen. Toen Clara hem zag, werd zij vervuld met nieuwe vreugde en zij vroeg hem of hij iets nieuws over de Heer wist te vertellen. Hij opende zijn mond en liet uit de oven van zijn brandende hart woorden als vurige vonken komen. En de maagd van God putte uit zijn woorden veel troost.

Tenslotte wendde zij zich tot haar huilende dochters, beval hun de armoede van de Heer aan (3,23.32) en herinnerde hen in een lofprijzing aan de weldaden van God. Zij zegende haar toegewijde broeders en zusters en smeekte voor alle vrouwen van de arme kloosters die er toen waren en die er nog zouden komen de rijke genade van de zegen van God af.

Wie zou zonder tranen kunnen vertellen wat er nog meer gebeurde? Die twee gezegende gezellen van de zalige Franciscus stonden er ook bij. De een was Angelus die, zelf diep bedroefd, de treurenden troostte. De ander was Leo; hij kuste het bed van de stervende.

De verweesde dochters beweenden het sterven van hun geliefde moeder en onder tranen deden zij de stervende, die zij niet meer zouden zien, uitgeleide. Het was voor hen een zeer bittere smart dat met haar al hun troost heenging en dat zij die in dit dal van tranen achterbleven nooit meer door hun meesteres getroost zouden kunnen worden. Slechts hun schroom kon hun handen er met moeite van weerhouden hun lichaam te pijnigen. En het branden van hun smart werd nog heviger, omdat zij er niet door luid geween lucht aan konden geven. De kloosterlijke voorschrif­ten legden stilzwijgen op, maar de hevigheid van hun droefheid dwong hen tot zuchten en snikken. Hun gezichten zwollen op door het huilen en hun bedroefde hart deed voortdurend nieuwe tranen opwellen.

46. Maar de zeer heilige maagd keerde in zichzelf en sprak zachtjes tot haar ziel: 'Ga nu gerust, want gij hebt een goede reisgeleide. Ga maar want Hij die u geschapen heeft, heeft u ook geheiligd. Hij heeft u steeds behoed en Hij heeft u met tedere liefde bemind zoals een moeder haar kind liefheeft.' En ze zei: 'Gij, Heer, die mij geschapen hebt, wees gezegend.' Toen een van de zusters haar vroeg tot wie ze sprak, antwoordde zij: 'Ik spreek tot mijn gezegende ziel (3,20‑22; 11,3; 14,7).'(68)

Haar glorievolle begeleiding was niet ver meer weg. Want zij keerde zich naar een van haar dochters en zei: 'Mijn dochter, ziet gij de Koning van de heerlijkheid die ik zie (4,19)?'

Ook op een andere zuster legde de Heer zijn hand (vgl. Ez 1,3) en door haar tranen heen nam zij met eigen ogen een gelukkigmakend droomgezicht waar.

Terwijl zij met een pijl van diepe smart doorboord werd, richtte zij haar blik naar de deur van het huis. En zie, daar kwam een groot aantal maagden naar binnen. Zij waren in het wit gekleed en droegen allen gouden kransen op het hoofd. Te midden van hen liep er een die meer straalde dan alle anderen. Haar kroon leek van boven op een wierookvat met openingen en die straalde zo'n glans uit dat hij in het huis de nacht in daglicht veranderde. Deze maagd ging naar het bed waar de bruid van Gods Zoon lag, boog zich vol liefde over haar neer en omhelsde haar met de grootste tederheid. De maagden haalden nu een wondermooie doek te voorschijn en zij hielpen allen om strijd het lichaam van Clara bedekken en het bruidsbed versieren (11,4).(69)

Op de dag na het feest van de zalige Laurentius (3,32; 11,4) ging die zeer heilige ziel uit haar heen om gekroond te worden met de eeuwige genadega­ve. En nu de tempel van haar lichaam was afgebroken, ging haar geest vol vreugde over naar de hemel.(70)

Gezegend zij deze uittocht uit het dal van ellende die voor haar de intocht werd in het zalige leven. Nu verheugt zij zich over de tafel van de bewoners van de hemel in plaats van over het armoedige voedsel voor onderweg. Nu wordt zij, zalig in het hemelrijk, getooid met het gewaad van de eeuwige glorie in plaats van met nederige as.

 

Hoe bij de begrafenis van de maagd de Romeinse curie met een grote volksmenigte toestroomde

47. Het nieuws over het sterven van de maagd schokte de hele bevolking van de stad meteen toen men het verbijsterende bericht hoorde. Er stroomden mannen toe; er stroomden vrouwen toe naar het klooster. De mensen stroomden er in zulke geweldige golven heen dat de stad leeggelo­pen leek. Allen zonder uitzondering riepen haar uit tot heilige, tot geliefde van God. Menigeen brak onder die lovende woorden in tranen uit.

De stadsbestuurder kwam met een afdeling soldaten en een grote groep gewapende mannen toegesneld. Zij hielden die avond en de hele nacht zorgvuldig de wacht, opdat er met de kostbare schat die in hun midden lag niets zou kunnen gebeuren.

De volgende dag zette de hele curie zich in beweging. De plaatsbekleder van Christus kwam met de kardinalen naar het klooster en de hele stad richtte haar schreden naar San Damiano. Toen het moment van de plechtig­heden was aangebroken en de broeders al het dodenofficie hadden ingezet, zei de heer paus onverwachts dat niet het officie van de overledenen maar dat van de maagden moest worden gehouden. Zo scheen hij haar al heilig te verklaren voordat haar lichaam begraven was. Toen de hoogeerwaarde heer van Ostia zei dat men in deze dingen bedachtzamer te werk moest gaan, werd toch de mis van de overledenen opgedragen.

Met instemming van de paus en de verzamelde kardinalen en prelaten hield daarna de bisschop van Ostia een prachtige preek met als thema het schriftwoord: 'IJdelheid der ijdelheden' (Pr 1,2); daarin verheerlijkte hij de bijzondere verachtster van de ijdelheid.

48. Daarop gingen de kardinaal-priesters in vrome eerbied rond het heilig lichaam staan en vierden zij rond het lichaam van de maagd de gebruikelij­ke dienst.

Daarna vond men het niet veilig en ook niet passend dat zo'n kostbare relikwie zover van de inwoners van de stad verwijderd was en daarom droeg men het lichaam onder hymnen en lofzangen, onder bazuingeschal en plechtige jubelzang mee en bracht men het eerbiedig naar de kerk van San Giorgio.(71) Dat was namelijk ook de plaats waar het lichaam van de heilige vader Franciscus eerst begraven was geweest, zodat hij die haar in haar leven de weg naar het leven had gewezen, haar ook na haar dood als door een voorteken een plaats bereidde.

Daarna stroomden de mensen in drommen samen bij het graf van de maagd. Zij loofden God en zeiden: 'Waarlijk heilig, waarlijk glorievol heerst zij met de engelen die zoveel eer ontvangt van de mensen op aarde. Spreek voor ons ten beste bij Christus, gij die de arme vrouwen voorgaat, gij die talloze mensen tot boetvaardigheid, tallozen naar het leven hebt geleid.'

Slechts enkele dagen later werd Agnes tot de bruiloft van het Lam geroe­pen en volgde zij haar zuster Clara naar de eeuwige vreugde. Daar zijn zij samen, dochters van Sion, zusters door geboorte, door genade en door heerlijkheid en bejubelen zij God zonder einde. Agnes heeft de troost die Clara vóór zij stierf aan haar beloofde, werkelijk ontvangen. Want zoals Agnes in het spoor van haar zuster vanuit de wereld naar het kruis was overgegaan, zo ontwaakte zij snel na Clara, terwijl deze door tekenen en wonderen schitterde, vanuit het eindige licht naar God.

Uit kracht van onze Heer Jezus Christus, die met de Vader en de Heilige Geest leeft en heerst in de eeuwen der eeuwen. Amen.

 

TWEEDE DEEL(72)

 

De wonderen van de heilige Clara, nadat zij uit de wereld was heengegaan

49. De wonderbare tekenen van de heiligen en de vererenswaardige getui­genissen van hun wonderen bestaan in de heiligheid van hun gedrag en in de volmaaktheid van hun werken. Johannes immers verrichtte geen enkel teken (vgl. Joh 10,41), maar toch zullen degenen die tekenen verrichten niet heiliger zijn dan Johannes (vgl. Mt 11,11).

Daarom zou het verhaal van het zeer volmaakte leven van de heilige maagd Clara volstaan om haar heiligheid te bewijzen, als niet soms deels de onverschilligheid of deels de vroomheid van de mensen iets anders zou vragen.

Clara werd op wonderbare wijze beroemd in de centra van de wereld: tijdens haar leven door haar verdiensten en toen zij eenmaal opgenomen was in de afgrond van de eeuwige helderheid bovendien niet minder door het licht van haar wonderen. De eerlijke en onder ede bevestigde waarheid dwingt vele ervan op te tekenen. Het grote aantal dwingt ons zeer vele ervan weg te laten.

 

De bevrijding van bezetenen

50. Een jongen uit Perugia, die Giacomino heette, scheen niet zozeer ziek te zijn als wel door een zeer slechte duivel bezeten. Want nu eens wierp hij zich vertwijfeld in het vuur, dan weer sloeg hij tegen de grond of beet hij zijn tanden stuk op stenen. Daarbij stootte hij zijn hoofd heel erg kapot en verwondde hij zijn lichaam tot bloedens toe. Zijn tong hing uit zijn scheefgetrokken mond en hij kon zijn ledematen zo gemakkelijk opvouwen dat hij vaak zijn been in zijn nek legde. Tweemaal per dag kreeg die jongen zo'n aanval van krankzinnigheid. Twee mannen konden hem niet beletten dat hij zijn kleren uittrok. Men riep ervaren artsen te hulp, maar er was er niet één te vinden die er raad mee wist.

Toen zijn vader, Guidolotto, bij de mensen geen geneesmiddelen meer kon vinden voor zijn grote ongeluk, wendde hij zich tot de verdiensten van de heilige Clara. Hij zei: 'Zeer heilige maagd Clara, gij die voor de wereld vererenswaardig zijt, aan u wijd ik mijn ongelukkige kind toe en met de grootste aandrang vraag ik u hem te genezen.' Hij haastte zich vol ver­trouwen naar haar graf en legde de jongen die hij meegenomen had op het graf van de maagd. Hij verkreeg haar hulp al, terwijl hij er nog om vroeg. Want op datzelfde ogenblik werd de jongen van zijn ziekte bevrijd en ook later werd hij niet meer door zo'n aanval gekweld.

 

Een ander wonder

51. Alexandrina van Fratta(73) in het bisdom Perugia werd door een zeer gemene duivel gekweld. Deze had haar zozeer in zijn macht gebracht dat hij haar boven een hoge rots die over de oever van de rivier uitstak als een vogeltje heen en weer liet vliegen. Hij liet haar neerstrijken op een uiterst dunne boomtak die over de Tiber omlaag hing en liet haar daar een poosje spelen. Toen zij bovendien ten gevolge van haar zonden aan haar linkerkant totaal verlamd werd en haar hand kromgegroeid was, vond zij geen enkele baat bij de geneesmiddelen die dikwijls werden toegepast. Zij ging met een berouwvol hart naar het graf van de glorierijke maagd Clara en deed een beroep op haar verdiensten. Zij ondervond de heilzame uitwerking van dit ene geneesmid­del tegen haar drievoudige kwaal. Haar kromgegroeide hand werd weer recht, haar verlamming werd genezen en zij werd bevrijd van de duivel door wie zij bezeten was.

Een andere vrouw uit diezelfde plaats kreeg in diezelfde tijd bij het graf van de heilige de gave van de bevrijding van een duivel en van veel pijnlijke kwalen.

 

De genezing van krankzinnigheid

52. Een Franse jongeman die tot het gevolg van de curie behoorde (20,9), kreeg een aanval van krankzinnigheid waardoor hij zijn spraakvermogen verloor en waardoor bovendien zijn lichaam afschuwelijk begon te schokken. Er was niemand die hem enigszins in bedwang kon houden, maar hij brak steeds op een verschrikkelijke manier los uit de greep van degenen die hem wilden vasthouden. Met touwen werd hij op een lijkbaar vastgebonden en zijn landgenoten brachten hem tegen zijn zin naar de kerk van de heilige Clara. Daar werd hij voor het graf neergezet.(74) Terstond werd hij volkomen van zijn krankzinnigheid bevrijd omwille van het geloof van hen die hem daar naar toe gebracht hadden.

 

De bevrijding van een man die aan vallende ziekte leed

Valentino van Spello leed zo erg aan vallende ziekte dat hij zesmaal per dag zomaar ergens neerviel. Bovendien kon hij niet ongehinderd lopen, omdat hij last had van een kromgegroeid been. Op een ezel bracht men hem naar het graf van de heilige Clara waar hij twee dagen en drie nachten bleef liggen. Op de derde dag kraakte zijn been luid zonder dat iemand hem aanraakte en terstond was hij van zijn beide kwalen genezen.

 

Een blinde kreeg het gezicht terug

Giacomello, de zoon van een vrouw uit Spoleto, was al twaalf jaar met blindheid geslagen. Hij liep met een begeleider, want zonder geleide kon hij niet gaan of hij liep in een afgrond. Want toen hij eens door de jongen die hem begeleidde een ogenblik alleen gelaten was, viel hij in een afgrond, brak zijn arm en werd aan zijn hoofd gewond.

Toen hij op een nacht bij een brug in Narni lag te slapen, verscheen hem in zijn slaap een vrouwe(75) die hem zei: 'Giacomello, waarom kom je niet naar mij toe in Assisi om bevrijd te worden?' Toen hij 's morgens opstond, vertelde hij bevend zijn droomgezicht aan twee andere blinden. Zij ant­woordden hem: 'Wij hebben gehoord dat er kort geleden in de stad Assisi een vrouw gestorven is. Men zegt dat de hand van de Heer haar graf eert door de gave van genezingen en vele wonderen.' Toen hij dit gehoord had, kende hij geen rust meer en ging haastig op weg. Toen hij de nacht bij Spoleto doorbracht, zag hij weer hetzelfde droomgezicht. Nog sneller vloog hij overeind en vol verlangen naar het licht van zijn ogen maakte hij zich klaar voor de reis.

53. Maar in Assisi aangekomen, vond hij voor de grafkerk van de maagd zoveel mensen samengestroomd dat hij onmogelijk bij het graf kon komen. Hij legde zijn hoofd op een steen en sliep voor de ingang in; hij was vol geloof maar ook verdrietig dat hij er niet binnen kon komen. En voor de derde keer sprak de stem daar tot hem: 'Giacomo, de Heer zal u een weldaad bewijzen als gij naar binnen kunt komen.' Wakker geworden vroeg hij, roepend en zijn verzoek herhalend, de mensen onder tranen of zij hem ter wille van de liefde van God doorgang wilden verlenen. Toen men hem doorgelaten had, deed hij zijn schoenen uit, trok zijn kleren uit en bond een riem om zijn hals. Zo raakte hij nederig het graf aan en viel toen in een langdurige slaap. 'Sta op', zei hem de zalige Clara, 'sta op want ge zijt bevrijd.' Aanstonds stond hij op. De blindheid was totaal verdwenen; alle duisternis was van zijn ogen weggenomen. Door Clara zag hij helder de helderheid van het licht. Daarom verheerlijkte hij God met een lofzang en nodigde hij alle mensen uit God te zegenen voor dit grote wonderwerk.

 

Het herstel van een verbrijzelde hand

54. Een man uit Perugia, die Bongiovanni Martino heette, was met zijn stadgenoten tegen de inwoners van Foligno ten strijde getrokken.(76) Toen het over en weer tot een gevecht gekomen was, werd zijn hand door een zware steen getroffen en door de harde slag verbrijzeld. Hij gaf veel geld uit aan artsen, omdat hij graag genezen wilde worden, maar geen genees­kundi­ge bijstand kon hem zo helpen dat zijn hand niet onbruikbaar bleef en niet in staat tot enig werk. Verdrietig dat hij de last moest dragen van die rechterhand, die als het ware niet van hemzelf was, en dat hij hem niet kon gebruiken, wenste hij dikwijls dat hij maar afgezet was.

Toen hij hoorde wat de Heer in zijn grote goedheid wilde tonen door zijn dienares Clara, deed hij een belofte en ging haastig naar het graf van de maagd. Daar bood hij een in was uitgebeelde hand aan en ging op het graf van Clara liggen. En terstond, nog vóór hij de kerk uit was gegaan, was zijn hand weer gezond.

 

Kromgegroeide mensen

55. Een zekere Petruccio uit de versterkte plaats Bettona(77) was door zijn ziekte na drie jaar uitgeteerd en zag er bijna helemaal uitgedroogd uit door zijn langdurige ziekteproces. Door de hevige kwaal was hij in zijn heupen zo krom gegroeid dat hij altijd krom en naar de grond gebogen was en nauwelijks nog met een stok vooruit kon komen. De vader van de jongen riep de deskundigheid van veel dokters in, vooral van degenen die bedre­ven waren in het genezen van gebroken botten. Hij was bereid heel zijn bezit uit te geven om voor zijn zoon genezing te verkrijgen.

Toen zij hem allemaal zeiden dat geen geneeskunde deze ziekte kon verhel­pen, wendde hij zich tot de voorspraak van de nieuwe heilige, van wier wonderen hij had gehoord. De jongen werd naar de plaats gedragen waar het kostbare lichaam van de maagd rustte en nadat hij maar kort voor het graf gelegen had, ontving hij de genade van de volledige gezondheid. Want ineens kwam hij recht en gezond overeind, hij liep en sprong en hij verheerlijkte God (vgl. Hnd 3,8). En hij nodigde het toestromende volk uit de heilige Clara lof te brengen.

56. Er was een jongen van tien jaar uit het dorp van San Quirico(78) in het bisdom Assisi, die vanaf de moederschoot lam was (vgl. Hnd 3,2) en zeer dunne benen had. Hij zwaaide zijn voeten over elkaar en had een gewron­gen manier van lopen. Als hij viel, kon hij bijna niet meer opstaan. Zijn moeder had hem al dikwijls aan de zalige Franciscus toegewijd, maar zij had daarbij geen enkele baat gevonden.

Toen zij echter hoorde dat de zalige Clara door nieuwe wonderen schitter­de, bracht zij haar kind naar het graf van Clara. Na enige dagen werden zijn benen onder hoorbaar gekraak van de botten weer recht en wat de heilige Franciscus ondanks de aandrang van vele gebeden niet had ver­leend, gaf zijn leerlinge Clara door de kracht van God.

57. Giacomo van Franco, een inwoner van Gubbio, had een jongen van vijf jaar die vanwege zijn zwakke voeten nog nooit gelopen had en ook niet kon lopen. Hij klaagde over zijn zoon als de bespotting van zijn huis en als de schande van de familie. De jongen lag maar op de grond, kroop rond in het vuil en als hij zich eens met een stok wilde oprichten, kon hij dat niet. De natuur had hem het verlangen om te lopen gegeven, maar hem het vermo­gen ertoe onthouden.

Zijn ouders bevalen de jongen aan in de verdiensten van de heilige Clara en zij wilden, om het met hun eigen woorden te zeggen, dat hij een dienaar van de heilige Clara zou zijn, als hij door haar de gezondheid zou verkrij­gen. Nauwelijks was die belofte gedaan of de maagd van Christus genas haar dienaar. Zij herstelde in de jongen, die aan haar toegewijd was, het vermogen om zich vrij te bewegen. De ouders haastten zich meteen met de jongen naar het graf van de maagd en wijdden hem aan de Heer toe, terwijl hij danste van plezier.

58. Een vrouw uit de versterkte plaats Bevagna, Pleneria genaamd, leed al lange tijd aan een vergroeiing van de heupen en kon alleen maar op een stok leunend lopen. Met behulp van een stok kon zij haar kromme lichaam niet oprichten, maar was zij wel in staat enkele wankele stappen te doen.

Op een vrijdag liet zij zich naar het graf van de heilige Clara brengen. Toen zij daar met grote godsvrucht tot haar bad, verkreeg zij spoedig wat zij vol vertrouwen gevraagd had. Want de daaropvolgende zaterdag was haar gezondheid volledig hersteld en keerde zij op eigen benen naar huis terug, terwijl zij door anderen daarheen gebracht was.

 

De genezing van gezwellen aan de hals

Een meisje uit Perugia had reeds lange tijd pijnlijke gezwellen aan de hals die men in de volksmond krop noemt. Men kon aan haar hals wel twintig knobbels tellen, zodat de hals van het meisje dikker leek dan haar hoofd. Haar moeder bracht haar dikwijls naar het graf van de maagd Clara waar zij met veel godsvrucht de weldadigheid van de heilige afsmeekte. Toen het meisje eens een hele nacht voor het graf had gelegen, brak haar het zweet uit en begonnen de gezwellen zacht te worden en langzaam weg te trekken. Na verloop van tijd verdwenen zij door de verdiensten van de heilige Clara zo grondig dat er niet het geringste spoor van overbleef.

59. Een van de zusters, die Andrea heette, had nog tijdens het leven van de maagd Clara ook zo'n gezwel aan haar hals (2,23; 3,16). Het is wel verwonderlijk dat te midden van gloeiende stenen een zo koude ziel verborgen bleef en dat er onder de wijze maagden één zo dwaas kon handelen (vgl. Mt 25,4). Op een nacht snoerde zij haar hals dicht tot zij bijna stikte om het gezwel door haar mond te kunnen uitspuwen. Eigen­machtig wilde zij de wil van God overtreden.

Maar Clara wist dit op hetzelfde ogenblik door een ingeving van de Geest. 'Loop vlug', zei ze tot een zuster, 'loop vlug naar beneden, geef zuster Andrea uit Ferrara een warm ei om op te slurpen en kom dan samen met haar hierboven bij mij.' De zuster haastte zich naar beneden en vond zuster Andrea van haar spraak beroofd en door de greep van haar eigen hand de verstik­kings­dood nabij. Zij hielp haar zo goed mogelijk en nam haar met zich mee naar hun moeder. En de dienares van God zei tot haar: 'Ongelukkige zuster, belijd aan de Heer uw gedachten die mij goed bekend zijn. Wat gij zojuist wilde genezen, zal de Heer Jezus Christus genezen. Maar beter uw leven, want van de andere ziekte waaraan gij zult lijden, zult ge niet genezen.' Bij het horen van deze woorden ontving zij de geest van berouw en zij beterde haar leven heel goed. Kort daarna stierf zij dus, van de krop genezen, aan een andere ziekte.

 

Mensen werden bevrijd van een wolf

60. Sinds lange tijd teisterden wrede wolven met hun dodelijke woestheid de omgeving. Zij vielen zelfs mensen aan en voedden zich dikwijls met mensenvlees.

Een vrouw uit Monte Galliano in het bisdom Assisi, Bona genaamd, had twee zonen. Nauwelijks had zij de rouwtijd beëindigd voor de ene zoon, die de wolven buitgemaakt hadden, of daar besprongen de wolven even wreedaar­dig haar tweede zoon. Terwijl de moeder binnen met het huishoudelijk werk bezig was, liep de jongen buiten. Een wolf greep hem met zijn tanden, beet hem bij zijn nek vast en vluchtte met zijn prooi zo vlug mogelijk het bos in. Toen de mensen die in de wijngaarden aan het werk waren een jongen hoorden gillen, riepen zij naar de moeder: 'Kijk eens of gij uw kind nog hebt, want wij hebben zojuist een ongewoon gehuil gehoord.'

Toen de moeder begreep dat haar zoon door een wolf was geroofd, liet zij een luid geroep naar de hemel opstijgen en vervulde zij de lucht met haar gejammer. Zij riep de maagd Clara aan: 'Heilige, glorierijke Clara, geef mij mijn arme kind terug. Geef hem terug', zei zij, 'geef aan een ongelukkige moeder haar eigen kind terug. Als gij het niet doet, ga ik mij verdrinken.' Intussen waren de buren de wolf achternagelopen en vonden het kind dat door de wolf in het bos achtergelaten was. Een hond was bij de jongen en likte zijn wonden. Het wilde beest had hem eerst in de nek gebeten, maar om zijn buit gemakkelijker te kunnen dragen, had hij later de jongen bij zijn middel in zijn muil genomen. Op beide plaatsen had zijn beet diepe sporen nagelaten. Omdat haar gebed verhoord was, ging de vrouw nu snel met haar buren naar haar helpster en toonde aan iedereen die het wilde zien de verschillende wonden van de jongen. En zij bracht overvloedige dank aan God en aan de heilige Clara.

61. Een meisje uit de versterkte plaats Cannara zat op klaarlichte dag in het veld en een andere vrouw had het hoofd bij haar in de schoot gelegd. Toen kwam er een wolf, een mensenrover, als een dief op zijn buit toeslui­pen. Het meisje zag hem wel maar omdat zij dacht dat het een hond was, schrok zij niet. Toen het meisje verder ging met het ontluizen van de haren van de vrouw, viel het beest haar woedend aan. Hij pakte haar gezicht in zijn wijdopen bek en droeg zijn prooi naar het bos.

De vrouw schrok heel erg en stond meteen op. Zij dacht aan de heilige Clara en riep: 'Help, heilige Clara, help toch. Aan u beveel ik op dit ogenblik dit meisje aan.' En het meisje zelf, dat door de wolf met zijn tanden meegesleurd werd, begon, hoe wonderlijk het ook klinkt, tegen de wolf uit te varen: 'Gij rover, durft ge mij nog verder mee te slepen, nu ik aan zo'n verheven maagd ben toevertrouwd?' Door deze uitval werd hij in verwarring gebracht, legde terstond het meisje zachtjes op de grond en ging er als een betrapte dief haastig vandoor.

 

De heiligverklaring van de heilige maagd Clara (79)

62. Op de Stoel van Petrus zetelde de zeer zachtmoedige kerkvorst, heer Alexander IV, een man die hield van al wat heilig is, een beschermer van de religieuzen en een sterke zuil van de religieuze orden. In die tijd deed het verhaal van al deze wonderen de ronde en de faam van de deugden van de maagd klonk van dag tot dag verder. De wereld wachtte reeds vol verlan­gen op de heiligverklaring van de zo verheven maagd.

Deze paus voelde zich toen door zoveel en zulke grote tekenen tot een werkelijk ongewone daad aangespoord en begon met de kardinalen haar heiligverklaring te bespreken. Aan hooggeplaats­te en wijze personen werd het onderzoek naar de wonderen toevertrouwd en hun werd ook de bespre­king van de grote daden van haar leven opgedragen. Men kwam tot de bevinding dat Clara tijdens haar leven geschitterd had door de beoefening van alle deugden en men kwam tot de bevinding dat zij na haar sterven verering verdiende om de echt gebeurde en bewezen wonderen.

Op de daartoe vastgestelde dag was het college van kardinalen bijeengeko­men; er waren daar ook aartsbisschoppen en bisschoppen in vergadering aanwezig; er was een groep geestelijken en religieuzen bij en een zeer grote menigte wijze en machtige mannen. De paus legde dit heilzame onderwerp in hun midden neer en vroeg het oordeel van de prelaten. Allen waren het er met zeer grote instemming mee eens en verklaarden dat Clara, die door God in de hemel verheerlijkt is, verheerlijkt moet worden op aarde.

De dag van haar overgang naar de Heer brak aan; er waren sinds haar sterven twee jaar verlopen. Toen werd er een groot aantal van de prelaten en van heel de geestelijkheid bijeenge­roepen. Nadat de feestpreek gehouden was, schreef de hooggeëerde Alexander, voor wie de Heer deze genade had weggelegd, Clara met zeer grote plechtigheid eerbiedig bij op de lijst van de heiligen. Hij bepaalde dat haar feest in heel de kerk plechtig gevierd moest worden. Hij zelf vierde het als eerste samen met heel de curie op een zeer plechtige wijze.

Dit heeft plaatsgevonden in de grote kerk van Anagni, in het jaar 1255 van de menswording van de Heer, in het eerste jaar van het pontificaat van de heer Alexander.(80)

Tot lof van onze Heer Jezus Christus, die met de Vader en de Heilige Geest leeft en heerst in de eeuwen der eeuwen. Amen.

 

Voetnoten:

*  De verwijzingen naar het proces van de heiligverklaring, de belangrijk­ste bron voor deze levensbeschrijving, zijn tussen haakjes in de tekst ge­plaatst. Verwezen wordt naar het nummer van het getuigenis en naar het nummer van het betreffende gedeelte, bijvoorbeeld (1,1): eerste getuigenis, nr. 1.

1. Dit is paus Alexander IV, Rainaldus, graaf van Segni, sedert 1227 protector van de minderbroe­ders, sedert 1228 ook van de arme zusters, paus van 1254 tot 1261. De heiligverklaring van Clara gebeurde in Anagni, ongeveer 60 km zuidoostelijk van Rome. Als datum wordt genoemd 15 augustus 1255. Volgens Lainati is de datum niet zeker; vgl. noot 80.

2. Zinspeling op Franciscus en Dominicus en hun volgelingen.

3. Het grote schip is de kerk, het kleine schip de orde van de minderbroe­ders en van de arme zusters, van wie hij protector was.

4. Leo, gestorven 1271; Angelus, gestorven 1258; Rufinus, neef van Clara, gestorven 1270; Juniperus, gestorven 1258; waarschijnlijk ook Marcus, die kapelaan is geweest van San Damiano, geen gezel van Franciscus. Leo, Angelus en Marcus behoorden tot de door de paus ingestelde commissie voor het onderzoek naar de heiligheid van Clara.

5. In de door Alexander IV gemaakte hymne voor het feest van Clara, 'Concinat plebs fidelium' (Laat de menigte der gelovigen zingen), wordt zij genoemd 'Matris Christi vestigium' (navolgster van de moeder van Christus). Zoals Franciscus later een 'andere Christus' wordt genoemd, zo wordt Clara een 'andere Maria' genoemd.

6. De naam 'Clara' (in het Italiaans 'Chiara') betekent: helder. Vandaar de vele woordspelingen.

7. Clara stamde uit een geslacht van ridders, de lagere of stedelijke adel. Haar vader heette Favarone, haar grootvader Offreduccio. Het hoofd van de familie was haar oom Monaldo. Het huis Favarone bevond zich op de Piazza San Rufino, met de voorgevel naar de façade van de kerk aan de linker­kant, ongeveer 25 m van de klokketoren. Het huis bestaat niet meer. Clara stamde niet, zoals vroeger werd aangenomen, uit het grafelijk geslacht 'Sciffi'.

8. Het Latijnse woord Hortulana betekent tuinierster. Vandaar de woordspe­ling.

9. Bedoeld is de bedevaartplaats van de aartsengel Michaël op de Monte Gargano in Apulië, Zuid-Italië. In het Romeinse missaal stond op 8 mei het feest van de verschijning van Michaël op die berg. De graven van de apostelen zijn in de Sint-Pieter, de oude van Constantijn stammende basiliek, die later afgebroken is om plaats te maken voor de veel grotere Sint-Pieter, en de Sint-Paulus buiten de muren. Hortulana maakte de bedevaart samen met Pacifica.

10. Hortulana vertelde dit aan zuster Cecilia, die dit vermeldt in het proces van heiligverklaring (6,12).

11. Clara is geboren in 1193 of 1194. Vgl. Hardick 174‑210.

12. De rozenkrans bestond toen nog niet. Wel waren er bidsnoeren, pater­nostersnoeren (signacula), dat wil zeggen een snoer met knopen of bolletjes om de gebeden te tellen.

13. Waarschijnlijk is Rufinus, neef van Clara (hun vaders waren broers) en sedert 1210 volgeling van Franciscus, de voornaamste contactpersoon geweest. Aanvankelijk heeft Franciscus waarschijnlijk niet gedacht aan vrouwelijke volgelingen. De marginale levenswijze van de broeders, rond­trekkend om boete en vrede te verkondigen, met hun handen te werken en als het nodig was te bedelen, leek niet geschikt voor vrouwen. Vooral Rufinus kan Franciscus erop gewezen hebben dat zijn nicht Clara hem wilde volgen in zijn evangelisch leven. Het is mogelijk dat Franciscus tevoren de naam van Clara heeft gehoord, maar het is onwaarschijnlijk dat zij elkaar goed gekend hebben. Clara heeft zeker over de bekering van Franciscus en zijn broeders gehoord. Zij heeft waarschijnlijk ook Franciscus horen preken. Zij verlangde hem te horen en te zien. Daarna volgden de geheime ontmoetingen en de afspraken over de wijze waarop Clara Franciscus zou volgen.

14. De vertaling van Clara als 'gratiosa puella' levert moeilijkheden op. Grau vertaalt: 'lie­benswür­dig'; Theophilus: 'bevallig'; Koper: 'goedgeefs'; Goossens: 'vrijgevig'; Vorreux: 'remplie de grâce'; Lainati: 'la fanciulla così ricca di grazia'. Dit lijkt in de context de beste vertaling.

15. Volgens het Proces werd Clara vergezeld door haar vriendin Bona en Franciscus door Filippus Longus (17,3).

16. Het jaar en daardoor de datum van deze Palmzondag is onzeker. Genoemd worden 27 maart 1211 of 18 maart 1212. De vlucht van Clara zou dus hebben plaatsgevonden op 28 maart 1211 of 19 maart 1212. Vgl. Hardick 196‑198.

17. Bekeren (convertere, conversio) betekent de wereld verlaten en zich geheel toewijden aan God. Zo spreekt ook Clara over de bekering van Franciscus en over haar eigen bekering (RegCl 1,4: TestCl 25).

18. Bisschop Guido van Assisi is waarschijnlijk op de hoogte geweest van het plan van Franciscus en Clara. Het is vrijwel ondenkbaar dat zij zonder zijn medeweten en goedkeuring gehandeld zouden hebben. Uit de bronnen weten we dat Franciscus herhaaldelijk bisschop Guido om raad heeft gevraagd (bijvoorbeeld 3 Gezellen 10; 20; 35 en 47).

19. Het betrouwbare gezelschap (honesta societas) zijn waarschijnlijk broeders, door Franciscus gezonden, om Clara buiten het poortje op te wachten. Clara is alleen uit het ouderlijk huis gevlucht en is zonder gezellin, vergezeld door enkele broeders, naar Portiuncula gegaan. Dat Clara vergezeld zou zijn door haar vriendin Pacifica, zoals bijvoorbeeld ook Grau zegt (Leben und Schriften 40, noot 26), lijkt onjuist.

20. Franciscus had waarschijnlijk aan Clara gezegd in mooie, kleurige kleren naar Portiuncula te komen. Het afleggen van deze kleurige kleding en het aantrekken van goedkope kleding, zoals de broeders droegen, is een symbool van haar bekering.

21. De schrijver wordt lyrisch als hij over Portiuncula schrijft. Het kerkje van Maria ter Engelen toont de gemeenschappelijke oorsprong en inspiratie van minderbroeders en arme zusters.

22. San Paolo delle Abbadesse is het klooster van benedictinessen in Bastia, ongeveer 6 km ten westen van Assisi. Het klooster bevond zich waar nu het kerkhof is. De kerk is er nog. Die wordt nog altijd San Paolo delle Abba­desse genoemd. In 1201 had paus Innocentius III aan dit klooster asielrecht verleend.

23. Clara had, naast de bescherming van het asielrecht (zie noot 22) een dubbele onschendbaarheid (immuniteit), namelijk het kaalgeknipte hoofd als teken van toewijding aan God en het altaar. Schen­ding daarvan betekende excommunicatie. Bij Agnes was dat heel anders (zie bij noot 45).

24. Clara verbleef slechts korte tijd in San Paolo. Als na zestien dagen haar zuster Agnes zich bij haar voegt, is zij al in het klooster Sant'Angelo di Panzo, gelegen op een van de uitlopers van de Monte Subasio, ongeveer 3 km zuidoostelijk van Assisi, dicht onder de Carceri. Van dit klooster zijn de kloosterkapel en een zijmuur met een klokketoren overgebleven. Het verblijf daar heeft drie tot vier weken geduurd (zie over dit klooster van Sant'An­gelo di Panzo blz. 19 noot 10). Einde april of begin mei trokken Clara en Agnes naar San Damiano. Deze kerk stond onder jurisdictie van de bisschop van Assisi. Ook hier blijkt hoe nauw Franciscus en bisschop Guido hebben samengewerkt. In San Damiano konden Clara en Agnes en de vrouwen die zich bij hen voegden onder de leiding van Franciscus hun nieuwe leven gaan leiden.

25. 'Arme vrouwen' (pauperes dominae) was de eerste benaming voor Clara en haar zusters. 'Do­mina' was in die tijd de gebruikelijke benaming voor monialen. Daarom gebruikt Franciscus deze benaming voor Clara en haar zusters. Het adjectief 'pauperes' duidt de monialen aan, die evenals Fran­ciscus de armoede en nederigheid van Jezus Christus volgden. Zij worden ook genoemd 'ar­me vrouwen van San Damiano' of 'in beslotenheid levende arme vrouwen'. Vgl. Lainati 2439, noot 97.

26. Clara is altijd binnen het klooster van San Damiano gebleven. Zij is er nooit meer buiten geweest. In overleg met Franciscus en waarschijnlijk ook met de bisschop van Assisi heeft zij dit besloten leven in vrijheid aanvaard (zie inleiding op de regel, blz. 19). Niets wijst erop, dat zij een andere levenswijze heeft gewild. Omdat het jaar van haar intrede (1211 of 1212) onzeker is, is ook het aantal jaren dat zij in San Damiano heeft geleefd niet zeker. In de Levensbeschrijving wordt het afgerond op tweeënveertig jaar.

27. Zowel in de regel van Franciscus (RegB 2,4) als in die van Clara (RegCl 2,5) wordt besproken op welke voorwaarden gehuwden kunnen intreden.

28. Het Spoletodal loopt van Perugia naar Spoleto. Daartussen liggen Assisi, Spello, Foligno en Trevi.

29. De schrijver denkt hier aan de beide koningsdochters Agnes van Praag, gestorven in 1282, en Salomea van Krakau, gestorven in 1268. Wellicht ook aan Helena Enselmini, gestorven in 1242, en Filippa Mareri van Padua, gestorven in 1236, beiden van hoge adel.

30. Dit gebeurde einde 1215, begin 1216. Zij was toen ongeveer tweeëntwin­tig jaar. Clara weigerde de titel 'abdis' niet enkel uit nederigheid, maar ook omdat zij met haar zusters geen benedictinessen wilde zijn, bij wie deze titel gebruikelijk was. De reden waarom Clara dit op aandringen van Franciscus toch aanvaardde, ligt in het besluit van het vierde Lateraans concilie (11‑30 november 1215) dat er geen nieuwe regels mochten komen en dat nieuwe religieuze gemeenschappen op de grondslag van oude regels gesticht zouden moeten worden.

31. Bedoeld zijn de zusters die dienst deden buiten het klooster. Clara spreekt hierover in haar regel. Zij onderhielden waarschijnlijk het contact naar buiten. Het waren geen bedelzusters of buitenzusters in de latere zin. Vgl. RegCl, noot 26.

32. Waarschijnlijk gebeurde dat na de dood van haar vader, maar we weten niet wanneer hij gestorven is. In het Proces (13,11) wordt gezegd dat Clara hierbij moeilijkheden heeft ondervon­den van haar familie.

33. De bepaling van het vierde Lateraans concilie dat geen nieuwe regels meer mochten ontstaan, was voor Clara aanleiding het meest belangrijke, namelijk de armoede, veilig te stellen. Zij vroeg aan Innocentius III het 'privilege van de armoede'. We weten niet van wie deze benaming komt. Wellicht van Clara zelf. Innocentius III verleende dit privilege tussen het einde van het vierde Lateraans concilie en zijn dood, 16 juni 1216. Het is wellicht het meest merk­waardige privilege dat ooit verleend is. Persoonlijke armoede was niet nieuw, wel armoede als gemeenschap. Hierdoor onder­scheidden Clara en haar zusters zich van reeds bestaande oudere orden. Zie blz. 246 vv.

34. Gregorius IX, Hugolinus, graaf van Segni. Vanaf 1218‑1219 de protector van de arme zusters, wat in dit geval ruimere bevoegdheid inhield dan bij de minderbroeders. Sedert 1220‑1221 de eerste kardinaal-protector van de minderbroeders; op 19 maart 1227 paus gekozen, 22 augustus 1241 gestor­ven. Dit gesprek vond waarschijnlijk plaats tussen mei en 16 juni 1228. Vgl. Hardick 203; Proces 2,22; 3,14. Hoewel Gregorius het niet met Clara eens was wat betreft de armoede, bevestigde hij toch het privilege van de armoede voor Clara en haar zusters. Zie de vertaling hiervan blz. 248 vv.

35. Over de tijd van dit wonder is niets bekend. Er waren in San Damiano op dat moment vijftig zusters. Het is dus zeker niet in de eerste tijd van het klooster gebeurd, want toen waren er maar weinig zus­ters.

36. Volgens het Proces 1,15 gebeurde dit in de zomer van het tweede jaar van San Damiano, dus in 1213 of 1214. De naam van de broeder is Bente­venga.

37. Dit is zuster Agnes van Oportulo. Proces 10,1.

38. Clara was vanaf 1224-1225, gedurende de laatste achtentwintig à negenentwintig jaren van haar leven ernstig ziek. Vgl. Hardick 202; Proces 1,17; LevenCl 39.

39. De grote vastentijd duurde de veertig dagen voor Pasen; de vasten van de heilige Martinus duurde van 1 november tot Kerstmis.

40. Dit is waarschijnlijk gebeurd gedurende de tijd dat San Damiano onder jurisdictie stond van de bisschop. In 1218 werd het klooster exempt. Vgl. Hardick 199 vv. Over het vasten vgl. RegCl 3,8‑11 en 3 BrAgn 29‑37; vgl. Proces 1,8; 2,8; 3,5; 4,5.

41. De mening bestond dat door veel tranen blindheid kon ontstaan. Vgl. Vorreux 336 noot 54.

42. Dit gebeurde in 1240, een vrijdag in september. De Saracenen kwamen niet van over de zee, maar van een garnizoensplaats ten zuiden van Rome, Lucera. Zij vormden een 'vreemdelin­genlegioen' van Frederik II. De aanval op Assisi is een onderdeel van de oorlog tussen de paus en de keizer, die 20 maart 1239 geëxcommuniceerd was door de paus en in de aanval ging. Aan zijn zoon Enzio droeg hij op zich meester te maken van de Marken van Ancona en het graaf­schap Spoleto, die deel uitmaakten van de pauselijke staat. De Saracenen drongen door tot binnen de grenzen van het klooster en, door over de muur te klimmen, tot binnen het klooster­terrein. Uit niets blijkt dat zij het klooster zelf binnengedrongen zijn. Clara bidt met haar zusters bij de deur van de refter. Het is niet de deur van de slaapzaal geweest, die te zien is in de façade van het gebouw, naast de kerk. Deze wordt of werd gewoonlijk als 'de deur' aangewezen. Dit verhaal is later, in de 13e eeuw reeds, gedramatiseerd, met name in de afbeeldingen van Clara die met een monstrans in de hand de Saracenen verjaagt. Vgl. noot 22 en 45 bij het Proces (blz. 130 en 153).

43. Dit gebeurde in 1241, volgens latere documenten op 22 juni. Uit dank­baarheid voor deze redding van de stad werd 26 mei 1644 besloten om ieder jaar een plechtige processie te houden naar San Damiano. Na 1860 hield dit op, maar in 1924 werd dit gebruik hersteld. Vgl. noot 29 en 46 bij het Proces (blz. 136 en 154).

44. Lainati 2314, noot 25, vermeldt dat zij Catharina heette, maar dat Franciscus haar de naam Agnes gaf. Een levensbeschrijving van Agnes in AF III, 173‑182.

45. Agnes was nog niet ingetreden. Dat blijkt hieruit, dat zij bij de haren werd gesleurd. Zij bevond zich blijkbaar niet in de kerk. Zij miste de dubbele onschendbaarheid, waarop Clara zich had beroepen (zie hierboven noot 23). Dit verklaart het gedrag van haar familie. Haar vader wordt niet genoemd. Wellicht is hij reeds gestorven. Het is blijkbaar een familiezaak waarbij Monaldo, het hoofd van de familie, de hoofdrol speelt. Het kan ook zijn dat de vader van Clara en Agnes zich hierbuiten heeft gehouden.

46. Zie de vertaling blz. 261 v. en 265 v.

47. Vgl. Proces noot 33 (blz. 139).

48. Weeklagen is een vertaling van 'planctus'. Dit betekent rouw, huilen, ook gezongen weeklacht. Het houdt verband met de 'planh' van de trouba­dours en ook met de weeklachten van huilende vrouwen bij begrafenissen in zuidelijke landen. Smart, liefde en vreugde gaan hierin samen. Dit verklaart in dit verband het samengaan van droefheid, zoetheid en vreugde bij de beschouwing van zijn heilige wonden. Vgl. Vorreux 337, noot 66.

49. De tijd van sext en noon is 12.00 en 15.00 uur. Dit is de tijd van de kruisiging tot de dood van Jezus.

50. Clara heeft waarschijnlijk dit gebed niet zelf gemaakt, maar wel ge­bruikt. Bij Vorreux 139-144 (ook 348-349) zijn de tekst van zo'n gebed en verdere informatie te vinden.

51. Dit is het officie van het lijden van de Heer. Zie Geschriften van Franciscus 194‑219.

52. Zie Proces noot 20 (blz. 128).

53. We weten niet wanneer Hortulana is ingetreden. Vorreux 338, noot 72 zegt: 'Zonder twijfel tegen 1226, voor haar derde dochter Beatrix.' Zij is waarschijnlijk gestorven voor juni 1238, want haar naam staat niet op de lijst van de zusters van het klooster. Deze lijst komt voor in een archief­stuk van 8 juni 1238, waarin aan Oportulo van Bernardo opdracht wordt gegeven aan het kapittel van San Rufino een stuk grond te verkopen, dat het klooster had geërfd.

54. Vgl. Proces noot 38 (blz. 145).

55. Dit gebeurde in de bulle van Gregorius IX 'Quo elongati' van 28 september 1230; de bepaling van deze bulle is een toepas­sing van de regel van de minderbroeders van 1223 (RegB 11,1-2). Dit verbod vormde in toenemende mate een bedreiging voor Clara; dat hangt samen met een striktere toepassing ervan, onder andere tengevolge van het groeiend verzet bij de broe­ders tegen de zorg voor de zusters. Daarom verzet Clara zich zo heftig. Zie Vorreux 338, noot 80.

56. Twee handschriften voegen op deze plaats twee hoofdstukken in, die niet tot deze Levensbeschrijving behoren, maar ontleend zijn aan de 'Actus beati Francisci et sociorum eius' en aan de Italiaanse bewerking hiervan, de zogeheten Fioretti. In de Fioretti 15: 'Hoe de zalige Franciscus en de zalige Clara samen aten en daarbij in vervoering geraakten', en 33: 'Hoe de heilige Clara op bevel van de paus het brood zegende, dat op de tafel stond, en hoe op ieder brood het teken van het kruis verscheen'.

57. Dit is de eerste en enige keer dat in de Levensbeschrijving de titel 'abdis' voorkomt.

58. Dit is omstreeks 1251. In de laatste jaren van haar leven kon Clara het ziekbed niet meer verlaten.

59. De woorden 'geen morren en geen klagen' zijn ontleend aan het Romein­se brevier, de hymne van de vespers uit het gemeenschappelijke van verscheidene martelaren, 'Sanctorum meritis', vierde strofe.

60. Innocentius IV, paus gekozen 25 juni 1243, gestorven 7 december 1254. Hij verbleef in Lyon van december 1244 tot april 1251. Daarna keerde hij terug over Genua, Milaan en Bologna. 5 november 1251 werd hij met groot eerbetoon in Perugia ontvangen. Daar voegde kardinaal Rainaldus zich bij hem. Hij bleef daar tot einde april 1253. Van Perugia ging hij naar Assisi. Clara wachtte op haar ziekbed, wetend dat haar dood nabij was, op de komst van de paus. Zij verwachtte van hem de goedkeuring van haar regel. 61. Dit betreft waarschijnlijk een moniale van het klooster van Bastia, waar Clara na haar bekering enkele dagen verbleef.

62. Het gaat hier niet om een bevestiging van het privilege van de armoede, maar van de door Clara geschreven regel. Het is typerend dat deze regel hier privilege van de armoede wordt genoemd. Dit privilege vormde de kern van de regel, de trouw van Clara aan Franciscus. Dat hier de regel bedoeld is, blijkt uit de bevestiging van de regel van Clara door kardinaal Rainal­dus op 16 september 1252 te Perugia, krachtens gezag van de paus, en uit de persoonlijke bevestiging door de paus zelf, twee dagen voor haar dood, in Assisi. Zie inleiding op de regel, blz. 22.

63. Innocentius verbleef reeds in de laatste dagen van april 1253 in Assisi. Hij heeft Clara tweemaal bezocht, de tweede maal kort voor haar dood. Vgl. Proces noot 31 (blz. 137). In het Proces en in deze Levensbeschrijving wordt slechts één bezoek vermeld, namelijk het tweede.

64. De woorden 'curialis dominus', hier vertaald als de 'hoffelijke heer', worden door Grau (Leben und Schriften 70) vertaald als 'ein Herr vom päpstlichen Hofe'. Dat kan het op zichzelf ook betekenen.

65. Agnes, die waarschijnlijk in 1229 naar het klooster Monticelli bij Florence was gegaan, was begin 1253 naar San Damiano teruggekeerd. Zij stierf korte tijd na Clara, zesenvijftig jaar oud. Zie Proces noot 9 (blz. 123) en LevenCl 48.

66. Rainaldus wordt genoemd als biechtvader van Clara. Zeker is dit niet. We weten verder niets van hem.

67. Er staat: 'egregius Domini jaculator, qui calida saepe verba eructabat.' De meeste vertalingen lezen 'joculator', dat is: speelman of zanger. Lainati 2431 noot 85 ziet geen reden voor deze wijziging en vertaalt: 'Famoso per saper vibrare ardenti giaculatorie al Signore.' Vorreux vertaalt: 'Le délicieux jongleur de Dieu.' Hij beroept zich op een handschrift waarin 'jocula­tor' staat (339, noot 93).

68. Dit is zuster Anastasia. Clara gebruikt het liturgisch gebed dat gebeden werd bij stervenden. Het bijzondere is dat Clara het zelf bidt en zich hierbij richt tot haar ziel. Zie Proces noot 30 (blz. 136).

69. Dit is zuster Benvenuta van Diambra. Het gebeurde volgens haar getuige­nis om 20.00 uur. Proces 11,4.

70. Clara stierf 11 augustus 1253. Het feest van de heilige Laurentius werd gevierd op 10 augustus. Op 11 augustus werd het feest van Rufinus, de patroon van Assisi, gevierd. Daarom werd het feest van Clara op 12 augustus geplaatst. Tegenwoordig wordt het op de eigenlijke dag, 11 augustus, gevierd.

71. Zoals het lichaam van Franciscus de dag na zijn sterven direct naar Assisi werd gebracht en voorlopig begraven in de kerk van San Giorgio, zo werd ook het lichaam van Clara zo spoedig mogelijk (12 augustus 1253) in veiligheid gebracht en begraven in de kerk van San Giorgio. Diefstal van lichamen van heiligen of van delen hiervan was geen zeldzaamheid.

De paus gaf opdracht een Clarabasiliek te bouwen. Tevens werd er een nieuw klooster gebouwd voor de zusters van San Damiano, want het werd passend geacht dat de zusters zouden gaan wonen bij de plaats waar Clara begraven was. 3 oktober 1260 vond in aanwezigheid van paus Alexander IV de overbrenging van het lichaam van Clara plaats. Zij werd in een stenen kist begraven onder het hoofdaltaar, in een diep uitgehouwen en daarna met stenen gevulde holte. Op een altaartrede werd aangegeven: 'Hic iacet corpus S. Clarae virginis' (Hier ligt het lichaam van de heilige maagd Clara). Ook de lichamen van een aantal van de eerste gezellinnen van Clara werden overgebracht. Op die dag namen de zusters afscheid van San Damiano en trokken zij in hun nieuwe klooster.

In 1818 werd het lichaam van Franciscus, dat ergens onder de basiliek lag, opgegraven. Om zijn lichaam in de stenen kist heen werd een crypte gebouwd. Pas in 1850 gaf de paus verlof het lichaam van Clara op te graven. Het werk begon 23 augustus en 30 augustus zagen de arbeiders de stenen kist. 22 september vond in aanwezigheid van bisschoppen en prelaten de opening van de stenen kist plaats.

Marianus Fiege OFMCap vermeldt in zijn boek 'The princess of poverty, Saint Clare of Assisi and the order of the poor Ladies' (uitg. Poor Clares of the monastery of St. Clara, Evanville, Ind., U.S.A. 1900, 196-197) het verslag van een ooggetuige. Deze ooggetuige is kanunnik Chadwick of Ushaw. Hij schrijft hierover aan de clarissen van Scorton, Yorkshire in Engeland: 'Wij hoorden dat ze juist (toen hij in Assisi aankwam) de kist gevonden hadden, die van steen was en waarvan het deksel negen voet (2,74 m) onder het hoofdaltaar lag. In aanwezigheid van bisschoppen en anderen werd het deksel met touwen, die in het gewelf (waarschijnlijk onder het hoofdaltaar) waren bevestigd, omhooggehaald.' De ooggetuige heeft vlak bij de kist gestaan. Hij hield de kaars vast voor een van de prelaten. Hij vervolgt: 'Tot onze vrome ontgoocheling werd de zoete maagd niet in haar geheel gevonden. De schedel was intact, maar lag opzij, alsof de kist te kort was geweest, en was gescheiden van de beenderen van de nek. De borst was ingevallen en ik kon niet veel ribben ontdekken. Op haar borst was een kroon van bloemen. Toen het deksel van de kist opzij was gelegd, werd een excommunica­tie voorgele­zen tegen ieder, die ook maar het kleinste deel zou wegnemen.' In tegenstelling met het lichaam van Francis­cus, dat men in de stenen kist heeft laten liggen, is het lichaam van Clara helaas uit de kist gehaald en achter tralies ter bezichtiging en verering neergelegd. De stenen kist staat nog op de plaats waar deze gevonden is, in een crypte onder het altaar. De beenderen van hoofd en handen heeft men bekleed met zilvergaas, het hoofd met fijner gaas dan de handen. Dit zilvergaas is in de loop van de tijd geoxideerd. Daarom ziet het er, op een afstand en in het halfdonker, uit als gemummificeerd. De verleiding is dan groot om aan de mensen die komen kijken, te zeggen dat het lichaam van Clara op deze wijze bewaard is gebleven. Deze laatste gegevens komen van Mathias van Elburg OFM, die geruime tijd gids is geweest in de Clarabasi­liek en de situatie goed heeft bekeken en bestudeerd.

72. Dit tweede deel is vooral gebaseerd op het tweede ons onbekende deel van het heiligverkla­ringsproces. Dit tweede deel van de Levensbeschrijving is geschreven na de dood van Innocenti­us IV, december 1254. Vgl. Lainati 2436, noot 94.

73. Nu heet dit Umbertide, aan de Tiber, ongeveer 40 km ten noordwesten van Assisi.

74. Dit betreft het voorlopige graf van Clara in de kerk van San Giorgio. Dit geldt ook voor de volgende wonderen waar sprake is van het graf van Clara.

75. Vrouwe (domina) betekent een moniale. Zie blz. 196, noot 25. Zie ook Geschriften van Franciscus 86-87 (noot 6); en G.P. Freeman en H. Loeffen, Het was een min mannetje om te zien, Haarlem 1989, 107-108 (in een bericht van Thomas van Toscane).

76. Dit wonder is gebeurd na mei-juni 1254. Toen vond dit gevecht plaats tussen Perugia en Foligno. Zie Lainati 2440, noot 98.

77. Bettona ligt ongeveer 12 km zuidwestelijk van Assisi.

78. Dit lag bij Bettona, op de weg naar Cannara. Het bestaat niet meer. Deze eerste wonderen gebeurden alle in Umbrië, niet ver van Assisi. Zie Lainati 2441, noot 99.

79. Vorreux 340, noot 11 zegt dat deze paragraaf 62 geschreven is na de dood van Alexander IV, gestorven 25 mei 1261 te Viterbo.

80. Volgens Vorreux 340, noot 12 op 15 augustus 1255. Lainati (2391, noot 1) meent dat de datum van de heiligverklaring niet zeker is. Zij noemt als mogelijkheden de maand augustus, 26 september of 19 oktober. Het meest waarschijnlijk acht zij de maand augustus, volgens LevenCl 62: 'Instante vero die migrationis eius ad Dominum, duobus annis ab ipsius transitu revolutis.' (De dag van haar overgang naar de Heer brak aan; er waren sinds haar sterven twee jaar verlopen.) Er zijn, zo meent zij, goede argumenten voor 15 augustus.