U gebruikt een verouderde browser. Wij raden u aan een upgrade van uw browser uit te voeren naar de meest recente versie.

Groeien


De titel van deze bijdrage trekt meteen een dubbel spoor. Vooreerst gaat het om een stelling: de geestelijke groei van mensen omspant de hele levensloop, speelt zich af in elke levensfase. Tegelijk schuilt er ook een appel in: laat je geestelijke groei nooit stilvallen; blijf je leven lang zoeken naar de waarheid; blijf groeien naar meer liefde; blijf onrustig totdat je hart rust vindt in God (Augustinus).

 

Geestelijke groei in elke levensfase

Mevr. Ria Grommen

 

 

 

Uitgangspunt van de onderstaande bedenkingen is de overtuiging dat de geestelijke groei van een mens heel sterk verweven is met zijn algemene levensontwikkeling. Sterk verweven zijn is natuurlijk nog niet hetzelfde als gedetermineerd zijn. De geloofsgroei van een mens kan wel eens een verhaal op zich worden maar ook dan blijft het leven van die persoon niet onberoerd. Geloven is geen afzonderlijk compartiment in het mens-zijn. Geloven is zoals elk ander gedrag (werken, liefhebben) verweven met wie wij zijn, met ons man- of vrouw-zijn, met onze leeftijd, met onze manier van waarnemen en denken, met onze leefwereld.

 

Inkeer en inzet

In dat geloven kan je twee aspecten onderscheiden. Wie gelooft staat vooreerst open op het transcendente, op wat het gewone leven overstijgt. "De geestelijke mens leeft ten volle in de wereld", schrijft H. Arts (p.11-12), "maar voor hem verwijst het uitwendige naar het inwendige. De zichtbare wereld suggereert hem een onzichtbare werkelijkheid. Tot die werkelijkheid wil hij toegang krijgen." Wie gelooft weet zich aangesproken door God. Wie gelooft is geboeid door God, die hij steeds meer wil leren kennen en steeds vaker wil ontmoeten. Voor wie gelooft wordt God een gezel in het leven. Etty Hillesum bv. — een jonge joodse vrouw naar wie verder nog verwezen zal worden — is in haar dagboek op zoek naar zichzelf en naar de contouren van de tijd maar zij doet dit steeds nadrukkelijker in dialoog met God. Zij doet dit vanaf het moment dat zij "de moed had de naam God uit te spreken" (p.72), vanaf het moment dat zij eenvoudig erkent dat zij gelooft. "Moeder, die op een gegeven ogenblik zei: ja, eigenlijk ben ik religieus. Tante Piet zei het enige dagen geleden haast net zo: 'eigenlijk ben ik religieus. Dat eigenlijk, dat doet het hem. De mensen leren dat eigenlijk weg te laten en de moed te hebben ja te zeggen tot hun diepste gevoelens."(p. 75).

Geloven is ook een engagement om vanuit die Godservaring een levensstijl uit te bouwen die past in het project van God met de mens en de wereld. Voor de christen is die levensstijl voorgetekend en voorgeleefd door Jezus Christus, het ultieme referentiepunt (Wildiers). Geestelijke groei veronderstelt een zorg voor beide aspecten, zowel voor de religieuze ontvankelijkheid als voor het religieus engagement. Zij gaan hand in hand, maar doorheen het leven staat nu eens het ene, dan weer het andere op de voorgrond.

 

Een uniek verhaal

Of iemand gelovig is en de wijze waarop hij dit gelovig zijn gestalte geeft, wortelt in zijn unieke manier van mens-zijn. De sleutel tot die eigenheid van iemand is zijn Ievensgeschiedenis. Mensen voelen dat spontaan aan wanneer zij — vergoelijkend of verwijtend — commentaar geven op iemands manier van doen: "weet je wel waar die vandaan komt; weet je wel wat die mens heeft meegemaakt..." De levensgeschiedenis van een mens maakt hem begrijpelijk. Weilicht is het daarom dat biografieën van kunstenaars, politici, wereldhervormers, mystici zo graag gelezen worden. Vanuit hun levensverhaal wil men hun creaties, hun beslissingen, hun optreden en ideeën, hun geloofsbeleving beter begrijpen.

De levensgeschiedenis van een mens is meer dan een inventarisatie van gebeurtenissen en ervaringen. Het is meer dan de registratie van toenemende of afnemende lichamelijke of psychische mogelijkheden. Het is het verhaal van hoe een mens met die ervaringen innerlijk omgaat. Het is het verhaal van hoe hij steeds opnieuw zoekt naar antwoorden op situaties en vragen die het leven hem aanreikt.

In zulke kijk op de levensontwikkeling van een mens heeft elke fase haar eigen betekenis en haar eigen waarde.

Als je dan bovendien dat leven als een eenheid ziet, als een op-weg-zijn naar levensvervulling, naar zelfverwerkelijking, dan zie je dat elke fase iets onvervangbaars bijbrengt. Als je het leven ziet als een reisweg 'van bij de Vader tot bij de Vader’, dan krijgt elke etappe haar unieke betekenis, de ene bouwt voort op de andere. Geestelijke groei begint dan met het leven te leven zoals het zich aanbiedt. Geestelijke groei begint bij je eigen levensweg: ‘een mens te zijn op aarde in deze wereldtijd’ om het met de woorden van Oosterhuis te zeggen.

 

Groeien veronderstelt overgave

Mensen veranderen doorheen het leven. Ze moeten ook veranderen om ten volle mens te zijn. Mensen die verstarren worden een karikatuur van zichzelf, bv. de eeuwige student, het kind-vrouwtje. Zij zijn zelf ongelukkig en voor anderen ongenietbaar. Het voortschrijden van de mens langs de levenslijn plaatst hem telkens opnieuw voor nieuwe opgaven, 'ontwikkelingstaken' die vanuit zijn eigen innerlijke ontwikkeling of vanuit de buitenwereld op hem afkomen. Zo wordt er telkens een ander aspect van mens-zijn aangesproken. Het zijn even zoveel kansen om naar volheid te groeien.

Veranderen veronderstelt echter loslaten, telkens opnieuw. Vooral bij het ouderworden is dit loslaten erg ingrijpend. Maar eigenlijk is het de hele levensloop door een voorwaarde om meer mens te worden. "De weg naar menselijke ontplooiing is geplaveid met dingen waarvan wij afstand doen", zegt Judith Viorst. Gedurende ons hele leven groeien wij door dingen op te geven. Wij geven een aantal van onze relaties met anderen op. Wij geven bepaalde mogelijkheden van onszelf op. Wij moeten, zowel in onze dromen als in onze relaties, onder ogen zien wat wij nooit zullen hebben en nooit zullen zijn" (p. 12). Dit is geen euforisch ophemelen van het verlies, maar een levensecht inzicht dat groei onontwarbaar verbonden is met verlies. Dit psychologisch inzicht kan niet anders dan ons als christenen aanspreken. In de Schrift verschijnt God immers als iemand die de mens roept uit zijn slaap (Samuel), die hem vraagt om op weg te gaan (Abraham), om zich niet te vestigen, om niet te verstarren in voorschriften, in vertrouwde inzichten en gewoonten, maar steeds nieuwe wegen te gaan. Mensen kunnen elkaar daartoe uitnodigen. Ze kunnen het elkaar echter ook moeilijk maken om anders te worden, om te groeien. Wie durft loslaten, wie durft meedrijven op de stroom van het leven, die vindt zichzelf, die is ten voile mens.

Zoals een mens zichzelf gaandeweg doorheen het leven zal leren kennen, zo zal hij ook gaandeweg God leren kennen. Treedt God niet in de Bijbel naar voren als een God die zich geleidelijk openbaart in de geschiedenis? Leert Jezus zijn leerlingen niet de tekenen die Hij doet, verstaan? Ontsluiert Hij de leerlingen onderweg naar Emmaüs niet de betekenis van alles wat geschied is? Geestelijke groei begint bij de overgave aan het Leven.

 

Geloven als gave en opgave

De geloofsontwikkeling is dus ingebed in de levens-geschiedenis. Die levensgeschiedenis berust op een dynamisch samenspel van aanleg, ervaring en zelfbepaling, een samenspel tussen wat gegeven is (aanleg en ervaring) en wat mogelijk is (zelfbepaling), tussen gave en opgave. Geestelijke groei mag dus niet herleid worden tot momenten van persoonlijke bezinning en persoonlijke keuzes, al zijn dit natuurlijk wel noodzakelijke en bevoorrechte momenten. Zij staan echter niet los van wat in het leven 'gegeven' is, aanleg en ervaring.

Aanleg verwijst naar het geheel van mogelijkheden waarmee wij geboren worden en die zich vroeg of laat in de ontwikkeling manifesteren. Ook het gelovig zijn van de mens hangt sterk samen met de leeftijdsgebonden cognitieve en emotionele ontwikkeling. Fowler beschrijft bv. zulke fasegebonden veranderingen in de geloofsbeleving: hoe bij een kind de vermenging van fantasie en werkelijkheid aanleiding geeft tot een intuïtief-projectief geloven (Stevens).

Zulke fasebeschrijvingen zijn interessant maar dragen ook het risico in zich dat zij tot norm worden. Latere fasen lijken waardevoller dan vroegere fasen. Mijns inziens hangt de waarde van iemands geloofsbeleving veeleer samen met de authenticiteit ervan, met de mate waarin de mens zoals hij is authentisch op zoek gaat naar God in het leven. Wie ontwikkeld is, wie verstandelijke mogelijkheden heeft, kan noch mag die mogelijkheden uitschakelen in zijn gelovig-zijn. Maar zijn gelovig-zijn is niet meer waard dan het eenvoudige en vanzelfsprekende geloof van iemand die vanuit een sterke verbondenheid met de natuur leeft en geen nood heeft aan ingewikkelde redeneringen. Gaat het niet veeleer om elkaar aanvullende wegen om God te ontdekken? In een gezin, in een religieuze gemeenschap, in de mensheid brengt ieder dan ook een stukje aan van de puzzel die God is. Allen samen laten zij iets vermoeden van het beeld dat erachter schuilt. God openbaart zich gaandeweg in elke mens en in de mensheid. Geloofsbegeleiding is dan ook altijd een wisselwerking. Mensen kunnen elkaars geloofsgroei bevorderen of afremmen.

Naast aanleg speelt ook ervaring een rol in wie wij zijn. Vooral de invloed van de sociale omgeving is doorslaggevend. Mensen worden op de eerste plaats gevormd door hun ervaringen met de mensen in hun onmiddellijke omgeving. Mensen maken elkaar tot wie zij zijn. Wij worden beïnvloed door wat anderen in ons doen en laten aanmoedigen of afkeuren. Wij worden vooral getekend door onze basiservaringen van menselijke relaties: de ervaring van zich al of niet gedragen voelen, zich geborgen voelen, de ervaring van trouw, van vergeving... Hoe kan een mens het beeld verstaan van een liefdevolle God, die onze naam in zijn hand geschreven heeft, die trouw is en vergeeft, als hij dat in zijn leven niet gekend heeft? Ook de brede maatschappelijke context (de cultuur, de tijdsgeest, de taal, de maatschappelijke structuren) vormt mensen in hun denken en doen. Het gelovig zijn van een mens wordt beïnvloed door zijn concrete historische situering.

Er is dus veel gegeven in ons mens-zijn. Deze gegevenheid ervaren wij soms als beperking, wij lijden soms onder onze tekorten, onder onze emotionele chaos, onder wat men ons geleerd en aangedaan heeft. Maar tegelijk kunnen wij wat gegeven is ook zien als een geschenk (gave) dat tot dankbaarheid oproept. Dit besef van gegevenheid kan ons ook helpen onszelf beter te begrijpen, te aanvaarden en te relativeren. Het zal ons ook milder maken tegenover anderen en hun meer ruimte geven. Het zal ons voorzichtiger maken in het afwijzen van generatiegebonden vormgeving aan arbeid, liefdesleven, religieus leven.

Toch is de mens niet louter product van dit samenspel tussen aanleg en ervaring. Hij ondergaat niet eenvoudig zijn levensloop maar geeft er ook zelf vorm aan en wel door zijn persoonlijke kijk en persoonlijke keuzes. De zelfbepaling bestaat vooreerst in de bewuste reflectie op het eigen leven. Geestelijke groei veronderstelt stilstaan bij het leven.

“Ik geloof dat ik het maar zal doen: 's morgens voor het begin van het werk een halfuurtje 'naar binnen slaan', luisteren naar wat er binnen in me zit. 'Sich versenken'. Je kunt het ook mediteren noemen. Maar van dat woord ben ik nog een beetje griezelig. Maar waarom eigenlijk niet? Een stil half uur in jezelf. Maar het is niet eenvoudig, zo’n 'stille Stunde'. Dat wil geleerd worden. Alle kleinmenselijke rommel en franje zou dan moeten worden weggevaagd van binnen. Er is per slot altijd zo'n hoop onrust voor niks in zo'n klein hoofd. Verruimde en bevrijde gevoelens en gedachten zijn er ook wel, maar de rommel is er altijd doorheen. En laat dat dan het doel zijn van mediteren: dat je van binnen een grote ruime vlakte wordt, zonder het geniepige struikgewas dat het uitzicht belemmert. Dat er dus iets van 'God' in je komt, zoals er in de negende van Beethoven iets van 'God' is. Dat er ook iets van 'Liefde' in je komt, niet zo'n luxeliefde van een half uurtje waar je heerlijk in zwelgt, trots op je eigen verheven gevoelens, maar liefde waar je iets mee kunt doen in de kleine dagelijkse praktijk."(E. Hillesum, p. 30-31)

Zelfbepaling bestaat ook in het persoonlijk richting geven aan dit leven door de keuzes die men maakt. Voor welke waarden kiest men?

Die zelfbepaling kan op elk ogenblik in het leven meespelen, maar beheerst toch vooral de grote overgangsperiodes. Als het leven van een mens van binnenuit of van buitenaf overhoop wordt gehaald, ontkomt men niet aan de grote levensvragen. Dat zijn de bevoorrechte momenten van geestelijke groei.

Elk leven kent daarin zijn eigen tempo. Voor de enen is het een gestaag zich ontvouwen, rustig rijpend tot 70, 80, 90 jaar. Voor anderen is het een intensief proces onder druk van de levensomstandigheden, bv. oorlog (Etty Hillesum), aids (Pascal de Duve).

 

Groeien in het licht van de eindigheid

De sleutel voor een blijvende geestelijke groei in de volwassenheid is de constructieve verwerking van de eindigheidservaring!

Ouder worden begint van zodra de eindigheidservaring in ons leven opduikt (Jung). De eindigheidservaring verwijst naar het doorleefde besef dat de eigen toekomst begrensd is. Het gaat daarbij niet zozeer om het gebeuren van het sterven zelf, maar om het begrensd zijn van het eigen bestaan. Ook jongeren kennen die begrensdheid. Ook zij weten al dat hun leven niet onbeperkt is, noch in tijd, noch in mogelijkheden. Maar dit is doorgaans gewoon maar een weten. Spontaan leven zij vanuit een grenzeloze toekomst. Zij beginnen aan het leven als aan een belofte (wat nu niet kan zal weilicht morgen wet kunnen). Op een bepaald moment (vroeg of laat) worden zij gegrepen door de ervaring dat zij 'al zo ver zijn', dat alles zo snel voorbijgaat...

Aanleiding voor zulke eindigheidservaring kunnen grote of kleine voorvallen zijn, bv. een ziekte of een depressie die het eigen almachtsgevoel ondermijnt, het verlies van een geliefd iemand, het geroepen worden tot verantwoordelijkheid of juist integendeel het gepasseerd worden; de ervaring dat je zelf door je kind moet geholpen worden, dat de rollen omgekeerd zijn, dat een collega zich vlotter door een taak heenwerkt dan je zelf kan... Voor Etty Hillesum was het de confrontatie met de oorlog en de dreiging van de kampen.

"Daar is opeens de dood, groot en eenvoudig en vanzelfsprekend en bijna geluidloos in mijn leven gekomen. Hij heeft er nu pas een plaats en ik weet nu dat hij bij het leven hoort... Het klinkt bijna paradoxaal: door de dood buiten zijn leven te sluiten, heeft men nooit een volledig leven en door de dood binnen zijn leven op te nemen, verruimt en verrijkt men zijn leven... Sinds gisteren ben ik weer ouder geworden, met één ruk heel veel jaren ouder en eindiger. En de moedeloosheid is van mij afgevallen en een grotere kracht dan vroeger is ervoor in de plaats gekomen." (p. 110; 112)

Die constructieve verwerking is niet vanzelfsprekend. De eindigheidservaring maakt op de eerste plaats bang: je voelt je in je diepste zelf bedreigd, je voelt alles aan je controle ontsnappen. Angst is evenwel een slechte inspiratiebron. Angst vernauwt de leefwereld: alle aandacht wordt toegespitst op reële of ingebeelde bedreiging. Angst roept verdedigend gedrag op: vasthouden aan wat is. Angst leidt soms tot agressie en onverdraagzaamheid.

De eindigheidservaring doet mensen even op zichzelf terug plooien. De eindigheidservaring doet mensen even aan de kant van de weg gaan staan, even halt houden om terug te blikken op de weg die reeds werd afgelegd en vooruit te blikken naar de weg die voor hen ligt. Het is een moment van balans opmaken van het voorbije en van kiezen welke richting het nu verder moet. De eindigheidservaring roept vragen op over zin of zinloosheid van het eigen bestaan.

De eindigheidservaring wordt zo niet alleen een confrontatie met de begrensdheid van de toekomst, maar ook met de beperktheid van het eigen bestaan, m.a.w. confrontatie met de eigen 'schepselijkheid' (Van de Walle), met de realiteit dat men enkel evenbeeld en niet oerbeeld is van God (Guardini).

Dit besef bewerkt een authentische bescheidenheid en nederigheid.

 

Groeien naar generativiteit en integriteit

Door de eindigheidservaring verandert het levensperspectief van mensen. Zij gaan steeds meer vanuit het einde leven. Zij gaan vooral zichzelf steeds minder zien als het centrum van de wereld en steeds meer als een schakel in de keten. "Dat is de laatste tijd steeds sterker bij mij: tot in mijn kleinste handelingen en gewaarwordingen sluipt een vleugje eeuwigheid. Ik ben niet alleen moe of ziek of treurig of angstig, maar ik ben het samen met miljoenen anderen uit vele eeuwen en het hoort bij het leven." (p. 112)

Mensen groeien naar 'generativiteit' (Erikson): leven doorgeven aan anderen. Dit gaat gepaard met een groot engagement en zeer veel toewijding. Mensen gaan sterker leven vanuit het besef dat zij instrument zijn (willen zijn) in Gods plan met de mens.

E. Hillesum schrijft bij het overlijden van haar mentor en vriend: "De krachten die mij ter beschikking staan heb jij in mij vrijgemaakt. Je hebt mij onbevangen de naam van God leren uitspreken. Jij bent de bemiddelaar geweest tussen God en mij en nu ben jij, bemiddelaar, weggegaan en nu gaat mijn weg regelrecht tot God. Het is goed zo, ik voel het, en ik zal zelf weer de bemiddelaarster zijn voor al die anderen die ik bereiken kan". (p. 152)

Wie niet slaagt in die generativiteit 'stagneert'. Zijn leven wordt niet vruchtbaar. Hij blijft zoeken naar pluimen op zijn eigen hoed maar verschrompelt. Ouder worden, ten volle mens worden vraagt om 'bekering'. Die ommekeer is soms sensationeel en duidelijk zichtbaar naar buiten. Soms speelt die ommekeer zich vooral in het hart af. Het leven verinnerlijkt; de aandacht verschuift van actie naar contemplatie. Anderen gaan de omgekeerde weg: zij treden pas later in het leven naar buiten om hun grote dromen te realiseren (zuster Emmanuelle). De eindigheidservaring vraagt om een herbronning. De eindigheidservaring blijkt steeds moeilijker te ontlopen naarmate de ouderdom meer verlies met zich meebrengt. Bovendien wordt de tijd die rest om eventueel een eenzijdige of ongunstige balans van het leven bij te sturen, steeds beperkter en bijgevolg de beklemming groter.

Als de dood zijn schaduw vooruitwerpt is een positieve terugblik op wat geweest is heel belangrijk: 'de avond is altijd mooi als de dag goed was'. Erikson ziet dit verwerven van ego-integriteit als de belangrijkste opgave bij het ouder worden. Dit is op de eerste plaats een persoonlijke opgave. Toch kunnen mensen elkaar helpen in het verwerven van die integriteit: ze kunnen aandacht en respect opbrengen voor het levensverhaal van ouderen, hen helpen de gebeurtenissen van het leven te plaatsen, verantwoordelijkheid ervoor op te nemen, dankbaar te zijn en te vergeven,.. Dat het religieuze leven in deze tijd maatschappelijk minder gewaardeerd wordt, maakt het soms voor oudere religieuzen moeilijk om die integriteit, die rust en die mildheid te vinden.

De oudere die integriteit verworven heeft, staat weer open op wat nu is en komen zal. Voor de enen is dit een actief bezig zijn, dag na dag voortbouwend aan wat men als zijn taak, zijn plicht ziet (ethische instelling). Voor anderen is dit een intens opgaan in wat het leven aan mooie momenten en ervaringen biedt: genieten (esthetische instelling). In elk van beide houdingen overweegt evenwel de dankbaarheid om die extra tijd, die extra mogelijkheden, die extra schone ervaringen. Tegelijk worden zij beide gekenmerkt door een vorm van onthecht zijn, een levensengagement op afstand: ik ben blij dat ik dat nog kan meemaken, of dat nog kan doen maar het hoeft niet meer...

Het verwerven van zo'n levensingesteldheid op latere leeftijd is wellicht iets makkelijker voor wie echt gelooft, niet formalistisch maar echt doorleefd: zowel de cultuur van de 'onthechting', als het vertrouwen dat men thuis kan komen bij God ondersteunen zulke levenshouding. Het blijft daarom belangrijk die Godsverbondenheid ook op hoge ouderdom te cultiveren door gebed, lectuur en meditatie, verbondenheid met de natuur, ...

Keerzijde van de integriteit is de wanhoop, de verbittering: gevoel (terecht of ten onrechte) dat de levensbalans negatief is en tegelijk besef dat dit niet meer recht te trekken is. Zulke ouderen willen krampachtig de tijd tegenhouden, blijven zich vastklampen aan wat is of wat geweest is. Sommigen hebben voortdurend behoefte hun eigen blazoen op te poetsen, willen zelf in het centrum van het leven blijven, plooien zich verdedigend terug op het eigen lichaam en zijn functioneren... Hun verbittering uit zich in negativisme tegenover anderen, tegenover de 'tijd van nu', in misgunnen van succes aan de jongeren, in tiranniseren van de omgeving (gevoel van machtig zijn bewaren).

 

Een persoonlijke heilsgeschiedenis

Geestelijk groeien heeft vele gezichten. Het is durven ja zeggen aan het leven, aan de eigen opgaven en de eigen kansen van elke levensfase. Het is durven veranderen, durven nieuw worden. Tegelijk is het proberen doorheen al die veranderingen de grondstroom te ervaren, de eenheid te vinden in de weg die naar de eindbestemming leidt. Dat komt er niet vanzelf. Dat hoeft trouwens niet eens de eerste zorg te zijn van de innerlijke mens: "Voor een continu gewetensonderzoek laten zijn liefde tot God en zijn inzet voor de medemens hem immers geen tijd. Inwendig leven heeft niets te maken met geestelijk navelstaren" zegt H. Arts (p. 185). "Maar terugblikkend wordt de eigen heilsgeschiedenis, de eigen roepingsgeschiedenis soms ineens duidelijk." Dat getuigt Etty Hillesum:

"Ik heb vroeger eens in een van mijn dagboeken geschreven: Ik zou met mijn vingertoppen willen aftasten de contouren van deze tijd. Ik zat toen aan mijn bureau en wist niet goed hoe bij het leven te komen. Dat was omdat ik nog niet bij het leven in mijzelf gekomen was. Het leven in mij heb ik weten te bereiken, terwijl ik nog achter dit bureau zat. En toen werd ik plotseling geslingerd in een brandpunt van menselijk lijden, aan een van de vele kleine fronten die over heel Europa zijn. En daar beleefde ik plotseling dit: uit de gezichten van de mensen, uit duizenden van gebaren, kleine uitingen, levensgeschiedenissen, begon ik deze tijd, en veel meer dan deze tijd, bijeen te lezen. Doordat ik in mijzelf had leren lezen, bemerkte ik dat ik ook in anderen kon lezen. Het is mij daar werkelijk geweest alsof ik met gevoelige vingertoppen getast heb langs de contouren van deze tijd en van het leven... Tussen mijn schrijvers en dichters en bloemen aan dit bureau heb ik het leven zo lief gehad. En daar tussen de barakken, vol opgejaagde en vervolgde mensen, heb ik de bevestiging gevonden van mijn liefde voor dit leven. Het leven in die tochtige barakken stond in geen enkele tegenstelling tot het leven in deze beschutte, rustige kamer. Ik ben geen moment afgesneden geweest van een leven dat zogenaamd voorbij was, er was dan grote zinrijke continuïteit."(p. 161)

Voor wie zijn bestemming bereikt, op weke leeftijd dan ook, wordt het leven transparant, is God nabij.

 

Ria GROMMEN

 

Geraadpleegde werken:

H. Arts, De lange reis naar binnen. Davidsfonds, Leuven, 1990.

Etty Hillesum, Het verstoorde leven. Dagboek 1941-1943. De Haan, Haarlem, 1982.

J. Stevens, Gelovig mens worden vandaag. Een multidisciplinaire benadering. Altiora, Averbode, 1987.

Judith Viorst, Noodzakeljk verlies. Athos, Baarn, 1989.

Wildiers in een interview met Staf Nimmegeers in Knack van 20/7/94.