U gebruikt een verouderde browser. Wij raden u aan een upgrade van uw browser uit te voeren naar de meest recente versie.

Bron 20


 

'O gelukkige schuld! O felix culpa!'

Aurelius Augustinus

 

© Toni Zenz / Brons / Barmhartigheid© Toni Zenz / Brons / Barmhartigheid

 

Zo sprak prof. priester Martin Moors ons toe op Aswoensdag: "Is het inderdaad niet zo dat we deze veertigdagentijd eerst en vooral genade-tijd mogen noemen en die ook als genadetijd mogen beleven? De veertig dagen zijn inderdaad gunstige tijd maar – laat ons niet vergeten – dit is zo omdat God voor ons deze tijd gunstig maakt. Mijn eigen wilsinspanning om van deze veertig dagen iets zinvols te maken, volgt uit de begenadiging die van Godswege over ons komt. God is de oorsprong en de waarheidsbron van deze sterke, gunstige tijd - omdat Hij zelf ons die tijd geeft!"

En verder: "Zondaar-zijn tegenover God zijn we echter gaan afzwakken tot zwak–zijn, breekbaar–zijn, broos–zijn. Zwakheid, breekbaarheid, broosheid zijn heel deernisvolle termen waarmee we mildheid uitdrukken naar onszelf toe als we denken aan de aard van onze tekortkomingen tegenover God. Door onze tekortkomingen in onze belijdenis tot God voor onszelf uit te drukken als zwakheid, breekbaarheid en broosheid hebben we de profetische aanklacht op een vergoelijkende manier gemilderd. We hebben de profetische aanklacht haar confronterende hardheid ontnomen. De tegenstelling en strijd tussen goed en kwaad die hard en streng is, wordt veel te vaak vervangen door het milde verschil: goed en breekbaar, goed en broos. Een bijbels voorbeeld daarentegen van zulke profetische hardheid en strengheid als het over zondigheid gaat, vinden wij bij Jesaja 59: "Uw misdaden graven een kloof tussen u en uw God, (…) talrijk zijn onze rebelse daden in uw ogen en onze zonden getuigen tegen ons, want onze rebelse daden dragen wij mee en met onze misdaden zijn wij vertrouwd; wij zijn rebels en verloochenen de Heer, wij dwalen af van onze God, wij preken onderdrukking en opstandigheid en zinnen in ons hart op leugen.

De hang naar het kwaad die in elke mens aan het werk is, manifesteert zich in drie graden of niveaus van diepte:

1 - de broosheid (fragilitas): “Wat ik wil doe ik niet, wat ik doe wil ik niet” (Paulus).

2 - de onzuiverheid (impuritas): onze motieven om goed te doen zijn vermengd met motieven van eigenliefde en zelfzucht (Mc. 7,6 “Al deze slechte dingen komen uit het binnenste en bezoedelen de mens”).

3 - de boosaardigheid of verkeerdheid (perversitas), door Jesaja de rebelsheid genoemd: het zich pervers verzetten tegen God, de wet van God miskennen, of willen los staan van God, zich afscheuren van Hem en bewust-gewild tegendraads zijn."

Het is één van de moeilijkste dingen waar wij als mens voor staan: goed om te gaan met jezelf wanneer je hebt gefaald en je je schuldig weet. Ondanks het feit dat we weten dat Jezus barmhartig omging met de tollenaars en zondaars, kost het ons meestal heel veel moeite om barmhartig te zijn voor onszelf wanneer we een pijnlijke fout hebben gemaakt, die bovendien nog is opgemerkt door anderen in onze omgeving.

Normaal gesproken beschuldigen we dan onszelf en hebben we vernietigende kritiek op onszelf, omdat het zo slecht gesteld is met ons, omdat we zo zwak (broos) of laf zijn. Of we piekeren ons suf hoe deze fout eigenlijk kon ontstaan. We lopen de situatie nog een keer door en schudden steeds weer het hoofd... dat ons dit toch kon overkomen.

Goed omgaan met jezelf betekent niet: je bij jezelf of bij de anderen verontschuldigen omadat je zwak bent. Menigeen voelt zich gedwongen excuses aan te bieden. Je wil altijd van onbesproken gedrag zijn. Daarom probeer je steeds nieuwe redenen te zoeken om je te verontschuldigen, zodat anderen schuldig gaan lijken of de omstandigheden.... Het heeft geen nut om je bij jezelf of bij de anderen te verontschuldigen, zolang je je schuld niet echt erkent voor jezelf. Maar het heeft evenmin nut om jezelf te beschuldigen en jezelf te beschouwen als de slechtste die er bestaat.

Enerzijds is het zo, dat het hart van de mens wel eens neigt naar het kwaad. Naar bewust en gewild wraak nemen, de ander betaald zetten enz. Wij worden ook van buitenaf verleid om kwaad te doe. Kijk maar naar Jezus zelf en naar de bekoringen die Hij had in de woestijn, de drang naar macht en eer en je heil zoeken in heilloze wegen, niemand ontkomt aan de verleiding er nu en dan aan toe te geven, al is ze nog zo subtiel.

Goed omgaan met ons eigen aandeel in de hang naar het kwade, in de drie niveau's zoals ze hierboven beschreven staan, begint met het erkennen van je schuld en ze durven te belijden. Juist waar wij de ernst van onze zondigheid onder ogen zien, kan de genade ons ook mateloos vervullen. God zit niet te wachten op wat wij zo fanastisch doen, Hj zit te wachten op de erkenning van wat gronig mis gaat in ons leven, opdat Hijzelf ons hart kan genezen. 

Je gaat goed om met je schuld wanneer je deze bewust erkent en ze voor de Heer neerlegt in al de lelijkheid ervan. En het dan zo te laten zonder jezelf te veroordelen. Laat het oordeel aan Hem over. 'Waar de zonde heeft gewoekerd' zegt Paulus, daar is de genade mateloos!'.

Nicolas Herman (1608-1691), die als broeder Laurentius in het klooster van de Ongeschoeide Karmelieten in Parijs woonde, laat ons zien hoe we goed kunnen omgaan met onszelf wanneer we schuldig zijn geworden. Hij schrijft: `Wanneer ik fouten heb begaan, doe ik niets anders dan ze toegeven en tegen God zeggen: "Ik zal nooit anders handelen wanneer u mij aan mijzelf overlaat. U alleen kunt verhinderen dat ik val, en U alleen kunt in orde maken wat anders moet zijn." Daarna maak ik mij niet meer ongerust ‘over datgene wat ik verkeerd heb gedaan’ (Herman 29).

Achter teveel zelfbeschuldiging gaat vaak mijn trots schuil. Ik kan het mijzelf niet vergeven dat juist ik deze fout heb gemaakt. Het is mijn eer te na dat ik me zo moest blameren in het bijzijn van anderen. En ik zou toch bij God een betere figuur moeten slaan. Wanneer mijn idealen stukbreken, ervaar ik dat als zeer pijnlijk. Maar juist die schuld erkennen, maakt een mens nederig genoeg om de barmhartigheid die evenzo diep is als je schuld, te aanvaarden.

Martin Moors maakte ons attent op de woorden van Bieke Vandekerckhove in haar inspirerende boek, De smaak van stilte: 'Han Fortman daagt mij uit. Hij schrijft: ‘Het gaat erom te ontdekken hoezeer je “ja” moet zeggen tegen zoveel brokstukken. “Ja” ook tegen het besef dat die brokstukken blijven. Dat je elke dag weer moet oppakken, met alle moed die daarvoor nodig is, en daar weer een dag verder mee gaan, steeds opnieuw. Brokstukken, waarvan alleen de hemel ziet door welke diepe glans zij doorstraald zijn. Dat is de heelheid in de zin van religieus heil, en dat vertaal ik dan maar met geloof, hoop, liefde.” (p. 144-145). “Ik voel” – zo gaat Bieke verder – “zonder dat ik het kan uitleggen en zonder dat ik mij er daarom onmiddellijk goed bij voel, dat die woorden ‘waar’ zijn. Ze spreken mij aan op een dieper niveau.” (p. 145)1.

En prof. Moors benadrukte dat wij juist zo door Christus verlost zijn, dankzij zijn dood op het kruis, zijn liefde tot het uiterste voor elke mens:

Verzoening:

Het is bijzonder betekenisvol voor onze sacramentele spiritualiteit van verzoening de toezegging waarmee de ritus van verzoening begint: “De Heer zei in uw hart opdat gij uw zonden beleidt en Gods bermhartigheid ook ondervindt.” “Laat u met God verzoenen.”

Als ons in de vasten gevraagd wordt: “Grotere trouw aan de sacramenten waarin we zijn herboren”, zouden we er dan niet andermaal goed aan doen eerst en vooral te beseffen dat God ons in Jezus’ kerk deze heiligmakende tekenen als genade–tekenen geeft. In deemoed en vreugde ondervinden we dan dat we door God in de sacramenten begenadigde mensen zijn. Wat we daarna zelf kunnen doen volgt uit deze begenadiging, namelijk deze sacramentele genadetekenen tot tekenen van heel mijn leven niet maken, wél làten zijn. Doopsel, Vormsel, Eucharistie, Verzoening zullen dan mijn hele leven tekenen omdat ik trouw besef : God tekent zo mijn leven eucharistisch, met kindschap in het doopsel, met het zendingsteken van zijn Geest in mij in het vormsel en met verlossingsliefde in de biecht. Eér wij over doen en actie spreken, moeten wij eerst de ware Bron van al ons doén – beter: ons laten doen - gevonden hebben.

Naastenliefde en solidariteit wereldwijd: de breedte-omvang van begenadiging.

Hoe zouden naastenliefde en Broederlijk Delen ooit christelijke vastenacties kunnen zijn als God mij elk ander niet tot naaste had gegeven om in Zijn liefde te beminnen. Heeft God niet elk ander tot mijn broeder en zuster gemaakt om mee te delen? Uit mijzelf en uit alleen maar mijn eigen wil maak ik niet anderen tot mijn naasten. God heeft anderen mij tot broeder en zuster gemaakt, omdat Hij Vader is kunnen wij broederlijk delen.

Als ons in de vasten gevraagd wordt: “Grotere aandacht voor de liefde tot de naaste”, ook ons gevraagd wordt tot “broederlijk delen”: zouden we er dan niet eerst en vooral goed aan doen te beseffen dat God dit heeft mogelijk gemaakt? Hij heeft ons een hart gegeven  mét zijn liefde erin om daarmee naar elk ander te gaan. Hij heeft broeders en zusters wereldwijd in ons hart binnengebracht om met hen te delen, in rechtvaardigheid en solidariteit. God heeft ons éérst aangegrepen en ons geleerd te bidden: “Uw Rijk kome”, daarna is het aan ons zover als het in onze mogelijkheden ligt, dit Rijk voor velen dichterbij te brengen: in rechtvaardigheid, in gerechtigheid, omwille van Zijn naam.

Naastenliefde en solidariteit worden van binnenuit zoveel meer intens gemotiveerd zodra ik besef: Gods genade gaat vóór op al mijn liefhebben en delen dat Hij van mij verwacht. Gods genade gaat voor op al mijn doen, op al mijn wilsondernemingen.

Er zijn filosofen die geheel terecht zeggen: “Alles wat ge alleen maar uit uitwendige verplichting doet, doet ge met tegenzin.” Als een externe verplichting op u wordt gelegd, doet ge het met tegenzin. Doe echter wat ge om christen te zijn moét doen van binnenuit met graagte. Het is dan vanuit God met graagte gedaan. “Ik ben het – zegt God - die u dat doet doen. Ik geef u mijn liefde in uw hart. Deel ze dan”!

Mijn genade-geloof intensifieert van binnenuit mijn willen beminnen en mijn willen delen. Naastenliefde en Broederlijk delen worden dan vanuit Hém gedaan, en worden dan, vanuit Hem, graag gedaan omwille van Zijn naam.

Inkeer en bekering: de diepte–ervaring van begenadiging

Als Jezus meermaals zegt: “Ga in uw binnenkamer” die Hij gelijk stelt met ‘het verborgene’, dan opent Hij naar binnen toe ons een weg die op genade uitloopt. Is het niet ‘van binnenkant tot binnenkant’ dat we Gods aanwezigheid ervaren? Is het verborgene niet inderdaad tegelijkertijd  ‘het geborgene’?  En staat het huishouden van mijn ziel – zoals Augustinus zich uitdrukt – meer dan eens overhoop door kwaad en zonde, door verinnerlijking kan deze wanorde worden hersteld en geheeld. We kennen eerst en vooral Gods barmhartigheid en zijn mededogen: daarom dat we hoopvolle mensen zijn. En onze hoop is deze: God zal ons Zijn barmhartigheid ook schenken indien we ons over de breuk en de val heen naar Hem keren, ons inkeren.  “Zal een vader een steen geven als iemand hem om brood vraagt …?”

Voor we naar het sacrament van de biecht gaan, hebben we het geloof en de hoop dat God de breuk kan helen en ons innerlijk genezen (uit genade). In die hoop, in dat geloof zijn we gered. Ons godsgeloof is verlossingsgeloof en in dit verlossingsgeloof kunnen we vanuit onze verlossingsnood de stap zetten naar verzoening. Verzoening met God volgt niet uit een stap die ik vanuit een verzoeningswil eerst naar Hem toe zet. Geheel in tegendeel: Hij is het die mij verzoening biedt. Dat wordt mijn enige innerlijke motivatie om Hem om verzoening te vragen.  “Heer, Gij die barmhartig zijt…erbarm U over mij.” Zijn woord daarop zal zijn: “Ga in vrede.”

Verinnerlijking leidt naar ver-innig-ing: zijn liefde wordt me steeds meer innig dierbaar telkens ik ervaar dat die liefde het is die me redt en vergeeft en geneest.

Over barmhartigheid en ontferming: de verlossing die Jezus Christus, de Heer, voor ons heeft verdiend.

De ernst en de diepte benadrukken van de perversiteit aan de kant van de zondaar die zich willens bewust opstelt tegen God heeft als effect dat we tevens naar waarheid de ernst en de diepte kunnen inschatten aan de kant van Jezus die ons van de heerschappij van de zonde verlost. We wijzen hier op de ernst en de diepte van het mysterie van Goede Vrijdag.

De diepte van perversiteit aan ’s mensenkant komt overeen met de diepte aan barmhartige liefde aan Gods kant.

“Zozeer heeft God ons liefgehad dat Hij ons zijn enige Zoon heeft gezonden” en “Zozeer heeft Jezus ons liefgehad dat Hij zich tot de dood aan het kruis liet slaan en Zijn leven gaf ”.

Beider liefde van de Vader en de Zoon zijn over ons gekomen om ons tot verlossing en redding te zijn.

- Heeft de zonde de dood gebracht, dan brengt de liefde het leven;
- heeft de zonde ons in duisternis gestort, dan is het de liefde die ons binnenvoert in het licht;
- heeft de zonde ons verblind, dan heeft de liefde ons terug ziende gemaakt;
- heeft de zonde ons tot slaaf gemaakt (dienaar van de duivel) dan heeft de liefde ons bevrijd en ons de vrijheid ( van de kinderen Gods) teruggegeven.

De bijbel, zeker in het N.T., heeft altijd de zonde vereenzelvigd met dood en duisternis, met blindheid en slavernij, en heeft de liefde vereenzelvigd met leven en licht, met ziendheid en bevrijding.

Paulus in Rom. 5 : “Door één mens (Adam) is de zonde de wereld binnengetreden en door de zonde de dood” (v. 12), “Zo heeft de zonde haar heerschappij uitgeoefend door de dood, maar de genade zal heersen door de gerechtigheid, ten eeuwigen leven, dank zij Jezus Christus, onze Heer” (v.21)

Joh. 3: “Het licht is in de wereld gekomen, maar de mensen beminden de duisternis meer dan het licht omdat hun daden slecht waren. (v.19) “Maar wie de waarheid doet, gaat naar het Licht, opdat van zijn daden mogen blijken dat zij in God zijn gedaan” (v.21)
Joh. 8: “Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: al wie zonde doet is slaaf van de zonde (…) Als de Zoon u vrij maakt, zult ge werkelijk vrij zijn”. (v. 34, 36).

Het is Jezus die ons uit liefde heeft overgebracht:
- uit het rijk van de dood en binnengevoerd in het ware leven,
- uit het rijk van de duisternis en binnengevoerd in het ware licht,
- uit de slavernij aan de duivel en binnengevoerd in de vrijheid van de kinderen Gods.


Daarom dat we in ons gebed om ontferming en genade ons richten tot Jezus, de Christus, de Heer. Het Jezus–gebed doet ons smeken om Zijn liefde want wij weten dat deze liefde van Hem het ware leven is, het ware licht, de verloste vrijheid. Het Jezus–gebed is kortweg een smeekgebed om Hem, Hem in wie de liefde totaal is – totale zelfgave – om ons tot licht, leven en verlossing te zijn: “Indien God vóór ons is, wie zal dan tegen ons zijn? Hij heeft zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, voor ons allen heeft Hij Hem overgeleverd. En zou Hij ons na zulk een gave ook niet al het andere schenken?” (Paulus in Rom.8, 31-32).


Het Jezus–gebed is een gebed tot Hem en waar we Hem om smeken is om Hemzelf.


- Pas als we onbevangen bekennen zondaar te zijn, hoe hard en streng dat ons ook moge vernederen en aanklagen, pas dan kunnen we beseffen hoe even onpeilbaar diep Jezus’ en Gods barmhartigheid en ontferming zijn;


- Pas als we onbevangen bekennen hoe onpeilbaar diep de duisternis in ons is, evenzo onpeilbaar diep komt ons in Jezus Gods genade en licht tegemoet;


- Pas als we onbevangen bekennen hoe de zonde ons tot de dood heeft gevoerd, dat we beseffen hoe onpeilbaar diep het mysterie van Goede Vrijdag is – een onpeilbaar liefdesmysterie. En even onpeilbaar als Jezus’ kruisdood is drie dagen later het mysterie van Zijn verrijzenis, - onpeilbare liefde die dood en duisternis overwint. “God bewijst zijn liefde voor ons juist hierdoor, dat Christus voor ons is gestorven, toen wij nog zondaars waren”.(Rom. 5, 8). “Zo moet gij uzelf beschouwen als dood: als dood voor de zonde en levend voor God in Christus Jezus”. (Rom. 6, 11).


Het Jezus–gebed is het gebed van een zondaar, jazeker, doch het is het gebed van een zondaar die Jezus kent. Vanaf dan wordt het een liefdesgebed dat om liefde smeekt. Op Goede Vrijdag van op het kruis wordt ons Jezus-gebed verhoord, evenzeer als in elk Kyrie eleison van de mis. Met Pasen wordt deze verhoring gevierd als herboren mensen, mensen die hun Verlosser bejubelen.


Deze genadevolle veertigdagentijd is een gezegende tijd om dit te oefenen, opdat wij Pasen kunnen vieren met een onbevangen hart en de barmhartigheid en opstanding van onze Heer ten diepste mogen ervaren. Laat het ons in verbondenheid met elkaar gewoon eens doen. En met Blaise Pascale bidden:

 

Tot wie moet ik roepen, Heer?
Tot wie moet ik roepen, Heer,
tot wie moet ik mij wenden,
behalve tot U?Alles wat niet God is,
kan mijn hoop niet vervullen.
God zelf verlang ik en zoek ik;
tot U alleen, mijn God,
keer ik mij: U wil ik bezitten.
U alleen hebt mijn ziel kunnen scheppen,
U alleen kunt haar herscheppen,
U alleen hebt haar kunnen vormen naar uw beeld,
U alleen kunt haar omsmelten.
En dan wéér munten met uw beeldenaar:
het gelaat van Jezus Christus, mijn Heiland,
het waarmerk van uw goddelijk wezen.                                                         

 

Blaise Pascal

 Uit: Piet Thomas, Groot Gebedenboek, Lannoo, p. 211

 Geïnspireerd door de inleidingen van Prof. Martin Moors

 [1] De Smaak van Stilte. Hoe ik bij mezelf ben gaan wonen. Ten Have/Lannoo, Kampen/Tielt, 2010 (derde druk).