U gebruikt een verouderde browser. Wij raden u aan een upgrade van uw browser uit te voeren naar de meest recente versie.

Psalm 1


Wie op de Heer vertrouwt, is als een boom geplant aan levend water.

 

  

1.    Gelukkig de mens

die niet meegaat met wie kwaad doen,
die de weg van zondaars niet betreedt,
bij spotters niet aan tafel zit,
2.    maar vreugde vindt in de wet van de Heer
en zich verdiept in zijn wet, dag en nacht.
 
3.   Hij zal zijn als een boom,
geplant aan stromend water.
Op tijd draagt hij vrucht,
zijn bladeren verdorren niet.
Alles wat hij doet komt tot bloei.
 
4.   Zo niet de wettelozen!
Zij zijn als kaf
dat verwaait in de wind.
 
5.   Wettelozen houden niet stand waar recht heerst,
zondaars niet in de kring van de rechtvaardigen.
6.   De Heer kent de weg van de rechtvaardigen,
de weg van de wettelozen loopt dood.

 

 

Overweging van psalm 1 (Pol Swinnen ofm +)

 
Psalm 1 en 2 vormen als het ware het portaal waardoor de bidder binnentreedt in het psalmboek. Ze geven aan in welke houding je de psalmen kan bidden. Psalm 149 en 150 gaan ervan uit dat de bidder uitgezuiverd is doorheen het bidden van de psalmen. Ze geven aan hoe je ze nu concreet kan toepassen in je leven.

 
Psalm 1 en 2 vormen als het ware één geheel. Psalm 1 begint met 'Gelukkig de mens'. Het doet denken aan de zaligsprekingen. Psalm 2 eindigt met 'gelukkig'! De volgorde van de 150 psalmen in het psalmboek is dus geen louter toeval. Deze volgorde is doorheen de eeuwen wel eens veranderd. De volgorde zoals we die nu kennen staat reeds vast van in de eerste eeuw vóór Christus en is sindsdien ongewijzigd gebleven.

 
Deze eerste psalm bejubelt de mens die leeft volgens de geboden van God, de Thora (de vijf eerste boeken van de H. Schrift, ook 'de vijf boeken van Mozes' genoemd). Thora betekent letterlijk: heilzaam onderricht. De Thora geeft de levensrichting aan waarop wij ons leven mogen oriënteren, zowel wat ons individueel leven betreft, als ook ons maatschappelijk leven. De Thora is in alle mogelijke levenssituaties toe te passen.

 
Het beeld dat de psalmist hier geeft van 'rechtvaardigen en wettelozen', is nogal zwart-wit getekend. Hij gebruikt ook beelden uit de natuur, zoals de boom die aan stromend water staat, een sprekend beeld in de Bijbel. Deze psalm bevat duidelijk kenmerken van de Wijsheidsliteratuur en herhaalt ook: als je de wet van de Heer naleeft, zal je een gelukkig en wijs mens zijn.

 
Veelal hebben wij mensen thans een andere ervaring: dat het mensen die Gods geboden trachten na te leven slecht gaat en dat het degenen die kwaad doen voor de wind gaat. Daarom heeft de kern waarop deze psalm berust, een diepe betekenis: God kent de weg die de mens bewandelt. En het kennen van God is een liefhebbend kennen. Hij is mens geworden en gaat met ons de weg doorheen lief en leed. Hij bemoedigt, sterkt en troost ons. Eens komt de dag dat Hij zal oordelen, want aan Hem alleen komt het oordeel toe.

 
De mens is thans geneigd tot een zwart-wit oordeel over andere mensen. Geneigd ook een onderscheid te maken tussen goeden en kwaden. Wij denken met de psalmist dat alleen wie zich voedt aan de bron van levend water (beeld van het heil dat Hij ons schenkt en dat wij beantwoorden door het 'murmelen' het zachtjes voor ons uitspreken en leven van zijn wet en zijn heilsdaden) gered zal worden. In die zin kunnen wij ons goed herkennen in wat de psalmist hier bidt.

 
Het water waaraan de boom staat is ook symbool van de Geest die in mensen werkzaam is. God oordeelt niet op dezelfde manier als wij, omdat zijn blik veel ruimer is. Hij omringt iedere mens met zorgzame liefde en zijn Geest stuwt naar het echte leven. Hij leert de mens zijn wegen te gaan, of zoals psalm 119 zingt: Uw woord is een licht op mijn pad. Het is onze verantwoordelijkheid als broeders en zusters van elkaar, te luisteren, onze oren en ons hart wijd open te zetten en elkaar in de goede richting te helpen gaan.

 
Het is opvallend dat de psalmist over de 'rechtvaardige' spreekt in het enkelvoud en over de 'wettelozen' in het meervoud. Misschien een teken dat mensen die volgens de geboden van de Heer trachten te leven, zich eenzaam weten. Toch zijn ze met velen. Wat betekent het 'rechtvaardig zijn'? Misschien achten wij onszelf helemaal niet tot de 'rechtvaardigen'. Rechtvaardig zijn betekent zo leven dat je een zegen bent voor andere mensen.

 
Heel de psalm berust op het gegeven dat God ons kent, dat Hij onze wegen kent en met ons op weg gaat. Hij gaf ons een hart om te luisteren en te denken. Wij zijn allemaal getekend door het kwaad. Gods reactie daarop is die van de Vader tegenover zijn zoon die heel diens vermogen verbraste en dan terugkeerde naar zijn vader omdat hij geen andere uitweg meer zag. Hij werd met open armen ontvangen en had nog niet eens de kans om zijn spijt uit te drukken, zo snel was de Vader om hem als zoon, als zijn kind te erkennen en hem zijn waardigheid terug te geven.

 
Ook als wij onszelf tot de 'wettelozen' rekenen, dan nog blijft het gegeven staan dat wij volgens het geloof in een God die ons persoonlijk kent en ons ten diepste bemint zoals we zijn, nooit uit Gods liefde kunnen vallen. Of om het met een spreekwoord uit te drukken: 'Een heilige heeft een verleden, een zondaar heeft een toekomst!'

 
De eerste psalm wordt ook wel eens ‘de opmaat’ van heel het psalmboek genoemd. Het is een mystieke psalm. Hij spreekt over de grootse mogelijkheid die mij als mens gegeven is: dat God in mijn bestaan binnentreedt, bij mij zijn woning neemt en zozeer mijn innerlijk vervult, dat ik – welk een wonder! – juist in die conditie mijn eigen wezen vind. Alvorens die mooiste en gelukkigste van alle menselijke ervaringen te beschrijven, eerst iets over de uiterlijke vormgeving van de psalm.

 
 

De opbouw van psalm 1 (Jean Bastiaans)

Volgens zijn literaire vorm is psalm 1 geen gebed. Een gebed spreekt van een uitdrukkelijke Gij-relatie, van een persoonlijk tegenover, door wie ik me aangesproken weet en die ik antwoord geef. Psalm 1 lijkt eerder een overweging.

De psalm heeft een mooie inhoudelijke opbouw, die geen afbreuk doet aan de literaire opbouw ervan en heeft een concentrische structuur:

A vers 1: de mens die geen kwaad doet – versus de zondaars en spotters

B verzen 2-3: wat de mens overkomt die trouw is aan de Thora

B' verzen 4-5: wat de wettelozen overkomt

A' vers 6: de weg van de rechtvaardige versus de weg van de wettelozen

Zowel aan het begin als aan het einde van de psalm staat de metafoor van de weg of ‘het gaan’: geloven in God krijgt namelijk gestalte in het concrete handelen van elke dag, in het gaan van een weg met de Thora als leidraad.

In het midden van de psalm wordt een prachtig beeld langs twee kanten uitgewerkt:

a)      de rechtvaardige wordt vergeleken met een boom (vers 3)

b)      de wettelozen worden vergeleken met kaf (vers 4)

Ook de verzen 2 en 6 verwijzen naar elkaar: de rechtvaardige verdiept zich in de Thora en staat zo garant voor het zegevieren van het recht, terwijl de wettelozen het in de kring van rechtvaardige moeten afleggen – zij kunnen het recht niet buigen.

Het woord Thora  komt tweemaal voor, en wel beide keren in vers 2, waar het vertaald is met ‘wet’. Eigenlijk kan Thora niet vertaald worden met wet: het betekent eerder ‘heilzaam onderrichting’ of ‘leidraad’. De Thora is een gids voor het menselijk leven: deze gids helpt ons te oriënteren bij alles wat we tegenkomen en meemaken. Deze Thora bestaat zowel uit verhalen (over schepping, over broedermoord, over de aartsvaders, over de uittocht enzovoort) als uit voorschriften (geboden en verboden).

Psalm 1 benadrukt dat er twee fundamentele manieren zijn om God te dienen:

a) de eerste manier is door het lezen en herlezen en overwegen van de Thora

b) de tweede manier is door het gaan van de weg: op deze weg vermijdt men het kwade te doen, zoekt men het goede en houdt men recht en gerechtigheid in stand.

c) het bestuderen van de Thora en het doen van de Thora zijn twee gelijkwaardige pijlers. Ze versterken elkaar.

Het bestuderen van de Thora doet het hart ontbranden in liefde voor God. Het doen van de Thora doet het hart ontbranden in liefde voor de naaste. De liefde tot God en de liefde tot de naaste vormen samen de essentie, de kern van ons geloof.

In het midden van de psalm staat een belofte voor de rechtvaardige: wie leeft van de Thora, zal opbloeien en openbloeien, en rijke vrucht dragen. De rechtvaardige wordt een boeiend en vruchtbaar leven beloofd. ‘Zijn bladeren verdorren niet’.  De wetteloze daarentegen zal moeten leven van de vluchtige wind! Zijn levensweg loopt dood (vers 6b).

Deze psalm is een zaligprijzing: zalig de mens die zo handelt. Naar het voorbeeld van dergelijke zaligsprekingen heeft Jezus zijn zaligsprekingen van de Bergrede geformuleerd (Matteüs 5).

Psalm 1 is de opmaat van het Psalmboek: wie deze Psalm bestudeert en ermee bidt mag zich de belofte van de eerste psalm telkens weer in herinnering brengen: hem/haar zal geluk en diepe vreugde ten deel vallen. Niet het kwaad, niet de boze heeft het laatste woord.

God laat de rechtvaardige elke tegenslag te boven komen. Als hij terugblikt op zijn leven, zal blijken hoezeer hij vrucht heeft mogen dragen.


Jean Bastiaens is Bijbelexegeet en onderlegd in pastorale vaardigheden. Hij werkte 10 jaar lang mee als Bijbelvertaler aan de Nieuwe Bijbelvertaling (2004). Vandaag is hij directeur van het Bijbelhuis in Zevenkerken. Tevens lid van de Raad van Bestuur van het Vlaams Bijbelgenootschap.

 

Overweging van psalm 1 (Anton Rozetter ofm)

Als ik echt mens wil zijn, moet ik steeds opnieuw afwegen, overwegen, de mogelijkheden van mijn leven in de weegschaal leggen en overwegen – en dan kiezen!

Eigenlijk gaat het, wanneer ik het juist bekijk, om slechts één mogelijkheid. Redelijker wijze moet ik naar het wezenlijke zoeken, het diepste, naar dat, wat mij eenmalig en onverwisselbaar, uiteindelijk gelukkig maakt.

Natuurlijk kan ik anders – elke mens heeft een grote vrijheid. Een blik op mijn eigen geschiedenis of op de wereld toont dat de weg die naar het geluk voert vaak mislopen wordt. En dit niet uit afwijzing of uit vrije keuze, maar uiteindelijk uit gebrek aan inzicht. Valse wegen naar een vermeend geluk bestaan minstens daarin, dat de vragen te hectisch, te rusteloos, met te weinig overleg en te actief gesteld worden. Of dat de vraag naar wat ons gelukkig maakt te kwantitief gesteld wordt: wij willen steeds meer hebben, steeds hoger, steeds sneller dan de anderen zijn, ons steeds meer doen gelden …

De echte vraag is echter een vraag naar levenskwaliteit: niet het weten of bezitten, maar intenser leven! Dat het geluk op het domein van een intenser leven te zoeken is, toont psalm 1 aan. De dwaalwegen worden met het ethische verbonden.

 

Enkele zinssneden ter verduidelijking:

“Ingaat op de raad van bozen” is zich vergrijpen aan het goed van de anderen om zich te verrijken. Vernietigen in plaats van opbouwen. Het heilige minachten, het geheimvolle verwerpen. Alles zo benaderen, alsof het ter beschikking staat; alles is dan manipuleerbaar, wordt zonder respect “behandeld”of met geweld aangepakt.

“Niet op de weg van zondaars staat”: Het enige dat men dan laat gelden, is het eigen ik. Alles moet zich rond het ego bewegen. Het navelkijken is in deze houding de enige levensbeschouwing die men cultiveert. De anderen, de geheel Andere: zij tellen niet mee, hebben geen betekenis voor de concrete levenshouding. Zelfvergoddelijking en  “almachtswaan” zijn hiervan het gevolg.

“In de kring van schampere spotters wil zitten”: Wie zo arrogant is, verraad zich ook in het spreken. Men maakt zich vrolijk over de eerlijkheid van anderen met ironie, sarcasme, cynisme als taalvormen.

Onze overweging overstijgt het ethische oordeel echter. Het gaat niet slechts om goed willen zijn, ook niet om het zijn op zich, om de waarheid van mezelf. Uiteindelijk gaat het er toch om, intenser te leven.

Het beeld dat de psalm kiest om een oppervlakkig leven te beschrijven, is dat van het “kaf”: blaast de wind het omver, dan is het spoedig nergens meer, uit de ogen verdwenen, vergeten, zonder betekenis.

 
De weg van de eenzaamheid

Deze psalm roept op tot bezinning en inkeer in de eenzaamheid, tot rust komen en even afstand nemen van het alledaagse en zijn gepraat, de drukte en wat allemaal moet, wat je benauwt.

Rust is tegenwoordig een groot woord. Het betekent eenvoudig van het leven genieten, vrij worden van iedere dwang, van alle moeten. Rust ook midden in de arbeid en inspanning. Oog hebben voor schoonheid, gewoon doen wat je doet. Hier en nu, met aandacht.

Van bijzondere betekenis is daarbij de “eenzaamheid”. Dit begrip heeft vandaag vooral een negatieve betekenis. Relatie, gemeenschap, samenzijn, ontmoeting – daar komt het op aan. Hoe verheven echter deze woorden ook zijn, toch kan ook hier een misleiding aan de basis liggen. De verliefde zegt bijvoorbeeld tot zijn geliefde: “Je bent mijn enige en alles.” Maar kan dat wel? Is niet iedere mens een “belofte die niet vervuld wordt” (P. Claudel?

In het scheppingsverhaal lezen we dat God bij zichzelf denkt: “Het is niet goed dat de mens alleen blijft. Ik ga een hulp voor hem maken die bij hem past.” (Gen 2, 18) Maar: “een en alles”? Is dat niet de omschrijving voor God? Ben je niet  overvraagd, wanneer je voor een andere mens “een en alles” moet zijn? Bestaat de rijping van een menselijk paar niet juist daarin, deze illusie te laten voor wat ze is? En vindt de crisis in de relaties en partnerschap niet juist haar grond in het bewuste of onbewuste terugtrekken of gehele afwijzing van God, Hij die de band vormt tussen twee geliefden? De kloof, die ik in mezelf ervaar, is door niets of niemand te vullen. Zelfs de liefste mens kan deze kloof, dat  in mijn bestaan als mens gegrond is, niet dichten. “Onrustig is ons hart, tot het rust vindt in U” (Augustinus).

Als dit zo is, dan krijgt de eenzaamheid haar positieve betekenis terug. Het alleen kunnen zijn is de onbetwiste voorwaarde om mezelf te kunnen vinden, mijn identiteit te beleven, mijn diepte te ontdekken, mijn unieke waarde voor God te vieren, ja echte relaties te ontwikkelen.

Het doet me denken aan wat ik ooit las bij de ingang van een franciscaanse kluizenarijen in Italië. Er stonden drie woorden: rispetto, decoro, silentio: respect, evenwicht, stilte.

“Rispetto”, het respect en de eerbied tegenover al het geschapenene. Geen bloem zal ik plukken, geen steen verplaatsen, geen boom vellen, niets zal ik me toe-eigenen, voor mijzelf in bezit nemen, geen aanspraak op iets maken. Eerbied toont dat er in alles een geheim aanwezig is, een inwonen.

 
“Decoro”, het gepaste, het toegelatene, het evenwichtige in uiterlijke gebaren en in de innerlijke houding; meer nog: het mooie, het bevallige, glanzende uitgedrukt met het Hebreeuwse woord “kabod”: de heerlijkheid en de glans, die van God uitgaan, die aan God toekomen (Latijns: “gloria”), het goddelijk mededogen, dat in zijn menswording tot uitdrukking komt en dat de engelen bij Jezus’ geboorte bezingen.

 
“Silentio”, het zwijgen, de stilte. Gods woord kan ik slechts dan horen, wanneer ik zwijg. En het antwoord, dat ik geven kan, overstijgt veruit dat, wat ik of gelijk welk mens zeggen kan. Zwijgen is dus de voorwaarde alsook de levensvorm van een kluizenaar. Voor de eenzaamheid die ik opzoek en gestalte geef, is het intrekken van woorden, stilte en zwijgen wezenlijk. Niet omdat ik niets te zegen heb, maar omdat alles, wat u zeggen en benoemen kan, oneindig veel te weinig is, en bovendien: omdat alles gezegd is. De dialogische verbondenheid, waarover in het begin sprake is, toont zich uiteindelijk in de zwijgende en liefhebbende gerichtheid.

 
In de eenzaamheid ontdek ik in mezelf een oneindige openheid voor het oneindige, onverstaanbare en onnoembare geheim van God. Om te ontdekken wie ik als mens ben, is het noodzakelijk mij voor kortere of langere tijd in de eenzaamheid terug te trekken: dagelijks (voor een kwartier of een uur), wekelijks (een halve of hele dag), maandelijks (een dag, die men als woestijndag kan zien), jaarlijks (retraite), om de tien jaar (een sabbattijd).

 
Een mens die zich terugtrekt in de eenzaamheid voor God, is geworteld. Hij gelijkt, zegt psalm 1, op een boom, die aan het water gepland is en daarom levendig en vruchtbaar blijft – tot in eeuwigheid. Het gaat uiteindelijk om een nieuwe plek die ik inneem, of om het met een vraag uit te drukken: hoe ik mij als mens verstaan wil. In het Johannesevangelie is er sprake van de een nieuwe geboorte. Zo zegt Jezus: “Waarachtig, Ik verzeker u: alleen wie geboren wordt uit water en geest, is in staat het koninkrijk van God binnen te gaan.” (Joh 3, 5) en: wie drinkt van het water dat Ik hem zal geven, krijgt in eeuwigheid geen dorst meer; integendeel: het water dat Ik hem zal geven, zal in hem opborrelen als een bron van eeuwig leven. (Joh 4, 14). Welk een belofte zingt psalm 1 ons toe!

 
Zulk een mens is een boom,
die vast staat
diep in de bodem geworteld,
nabij stromend water,
vol met groene en zachte bladeren
en vol met smakelijke vruchten.
  

De komst van God in de mens


Psalm 1 is eenduidig in de keuze: de mens staat voor twee mogelijkheden: de boom of het kaf – dat is de vraag, die aan mij en iedere mens voorgelegd wordt. Maar het alternatief is zo beschreven, dat ik eigenlijk niet kiezen kan. Mens kan ik slechts zijn, wanneer ik mij “aan de wateren” van God neerlaat en in die diepte wortel schiet. In de mate dat ik God in mijn leven toelaat, word ik meer mens. In deze heldere uitspraak zegt de psalm ook duidelijk op welke weg God naar ons toekomt.

 

De sprekende God

Vooreerst wijst psalm 1 op de “onderrichting” van God, op de “Thora” welke de levenswet van de joden en ook van de christenen is. In het psalmboek staat een hoog poëtische tekst, een loflied op Gods woord, namelijk psalm 119. Deze langste psalm van de bijbel beschrijft in ontelbare woorden en steeds nieuwe termen de existentiële betekenis van de Tora. Hij heeft zoveel strofen als er letters zijn in het alfabet.

 “Thora/onderrichting” – betekent niet eenvoudig “wet”, “gebod”, maar ook gesprek, toewending, zachte, troostende woorden, belofte, weg en doel, zingeving.

 
In de Bijbel wordt God beschreven vanuit zijn innerlijkste wezen als “Woord”, ons toegewend, ons aansprekend, een enig gesprek tot de mens gericht. Het is vooral de proloog van de evangelist Johannes, die de menswording van God in Jezus Christus als wezenlijk en persoonlijk Woord bezingt. In dit Woord is alles geschapen, en er is niets op de hele wereld, dat niet een uitdrukking is van dit spreken van God. Het boek, dat ons de oorsprong van onze schepping vertelt, het boek “Genesis” drukt het op een heel eigen wijze uit: de gehele schepping en ieder schepsel in haar is een enig woordgebeuren. God sprak – en het uitgesprokene is er. Er moet dus iemand zijn, voor wie dat Wwoord geldt: de mensen, jij en ik. De hele wereld is een unieke openbaring waarover ik me kan verwonderen, een taal die ik ontcijferen kan, een woord dat ik horen kan.

 
Het scheppingsverhaal in de Bijbel is niet bedoeld als een soort verslag van hoe de wereld ontstaan is. De Bijbel wil openbaren hoe God tegenover de mens staat. Hij is relatie, Woord – door alles heen wil Hij met mij en de hele schepping in gesprek komen. Ik zal luisteren en antwoorden. Daarom kan ik de proloog van het Johannesevangelie (Joh 1, 1 vv) ook als volgt vertalen:

 
In het begin was het Woord.
Nog voor alle schepping,
nog voor het begin,
nog voor iets begonnen was,
is het Woord:
de wil van God zich te tonen,
zich te openbaren,
zichzelf mee te delen
- aan jou en heel de wereld.
Het woord was bij God
en het woord was God.
In het begin was het bij God.
God spreekt zichzelf,
drukt zich uit,
deelt zich mee,
is woord en antwoord,
relatie, een eeuwig gesprek,
een echte dialoog
nog voor er iets bestond,
en ook nu, nu jij er bent!
Alles is ontstaan door het woord,
en niets is ontstaan zonder het woord, van wat ontstaan is.
Iedere steen is woord,
iedere bloem is boodschap,
ieder dier is mededeling,
iedere mens is openbaring,
hemel en aarde bekend gemaakt,
het universum is openbaring van God
- en wij hebben een hart gekregen om te luisteren.
 

Het spreken van de schepping drukt zich ook uit in de “Thora”, waarover de psalm spreekt, de Thora overstijgt dit “oer-spreken” van God in de schepping. Beter nog: dit openbaren van God in het geschapene zet een veel concreter spreken van God voorop. Ik luister naar wat de schepping mij zegt als ik gehoor geef aan de Thora die God op de berg Sinaï aan het volk van Israël gaf (Ex 19-40).

Gods uitverkiezende liefde treedt in een liefdesverhouding met zijn volk. Niet om zich van de andere volkeren af te wenden, maar om zijn gerichtheid op heel de mensheid te verduidelijken en concreet te maken. De tien geboden zijn ingebed in die liefdesgeschiedenis, die God met een concreet volk aangaat. De Thora – dat zijn de vijf boeken van Mozes en ook de hele Schrift.

Deze benadering van de Thora als ontmoetingswijze van God met de mens komt in het psalmboek goed tot uiting. Is psalm 1 de opmaat van het psalmboek, dan sluit psalm 150, die de uiteindelijke komst van God in de ziel van de mens bezingt, als één geheel daarbij aan! Tien uitspraken waarmee de antwoord gevende mens God looft en prijst. Deze 10 lofprijzingen zijn geworteld in de tien geboden:

 
Halleluja!
Loof God in zijn heilige woning,
loof hem in zijn machtig gewelf,
loof hem om zijn krachtige daden,
loof hem om zijn oneindige grootheid.
Loof hem met hoorngeschal,
loof hem met harp en lier,
loof hem met dans en tamboerijn,
loof hem met snaren en fluit.
Loof hem met klinkende bekkens,
loof hem met slaande cimbalen.
Alles wat adem heeft, loof de Heer.
Halleluja!
 
  

Meditatie van het woord

De bedoeling van het psalmboek is dus dat wij Gods woord overwegen. Meditatie is wezenlijk op het woord gericht: het woord van God, zoals het in de H. Schrift opgeschreven is, tot mij laten komen, in me laten doordringen, het als maatstaf voor mijn levenswijze nemen, mij erop richten.

 
Verinnerlijking: van alle woorden, die nog gesproken worden, afstand nemen en mij tot het wezenlijke woord, het woord van God richten. Het zal zijn weg vinden in je hart, in het binnenste van je binnenste. Het zal je verinnerlijken, je mag het je eigen maken; het wil je eigen wezen worden.

 
Mededeling: het woord van God wordt luid verkondigd. Je kan het ook in stilte lezen, toch is het bedoeld om luidop gelezen en verkondigd te worden, zodat je het beter in je hart kan opnemen, opdat je het werkelijk zou horen, de diepte peilen, smaken, proeven. Martin Buber is ervan overtuigd dat het woord slechts kan verstaan worden, wanneer het een klank is, een toon. Taal is allereerst en vooral een veruitwendiging, een compositie, een stem, een gehoorervaring. Pas in tweede instantie is de taal een geschrift. Daarom gebruikt de psalmist het woord “murmelen” of “voor zich uitspreken”. Overigens worden psalmen vaak op een melodie gezongen.

Ruminatio: In deze psalm is waarschijnlijk ook aan een meditatiemethode gedacht, die verder uitgelegd zal worden. Het woord zal je hart “in bewegen zetten” (vgl. Lc 2, 19. 51), vaak, steeds opnieuw, zodat het “vlees en bloed” kan worden. Zulk een verinnerlijking en smaken door het voortdurend herhalen van dezelfde woorden zal ertoe leiden, dat het woord van God mij in bezit neemt. Een enkel woord, een enkele zin, kan voedsel zijn voor dagen, maanden of jaren! De woestijnvaders wilden heel bewust doen zoals de kamelen, die met weinig voort kunnen, maar dat weinige urenlang “herkauwen”.

 
Ja het is goed voor de mens
het woord van God te horen
en het in zijn eigen mond te nemen
het te laten smelten in je mond
en het dagenlang te smaken.
 

Zitten of staan: De psalm zegt niet met welke lichaamshouding deze verinnerlijking van het woord van God best gebeurt. Men zal zich die houding zoeken, die aan de stemming van het ogenblik of aan de inhoud van het woord of de zin ontspringt. In psalm is het rechtstaan aangewezen, omdat er sprake is van een mens die vast staat als een boom, die diep wortelt en zich hoog uitstrekt. Betekenisvol daarin is de tegenstelling “zitten temidden van de spotters”. Zitten staat hier blijkbaar voor een weinig geestelijke houding, zonder innerlijke diepte. Wij weten dat zitten ook de gerichtheid kan uitdrukken, die in deze psalm met staan (van een boom) bedoeld wordt. Op deze plaats wil ik aan Elia herinneren, die uit de eenzaamheid van zijn spelonk kwam – in de openheid en de verte van de hemel. In de Latijnse bijbel, de zogenaamde Vulgata, wordt het woord van Elia letterlijk genomen in één zin die bij de karmelieten als meditatiehouding geschiedenis zal maken. Elia zegt voor zijn spelonk: “deus meus vivit in cuius conspecto sto” (1 Kon 17, 1): “Mijn God leeft, voor wiens aangezicht ik sta”. Voor God staan, rechtop, opgericht door Hem, verrezen, van aangezicht tot aangezicht!

 


Verbeelding: ik mag ook met heel mijn verbeeldingskracht voor God staan. Ik kan me Elia voorstellen, zoals hij daar staat, wellicht met opgeheven handen, in de oude gebedshouding. Hiermee toont de psalm een weg tot Godsontmoeting. Hij beschrijft een methode van luisteren naar het sprekende geheim van God. God zal naar mij toekomen; ik kan en mag transparant worden voor zijn aanwezigheid. God wil in mij wonen en geheel in mij zijn, en ik in Hem. In dit luisteren gebeurt de komst van God in mijn ziel.

 


De afgrond van de ziel:

Wanneer wij de komst van God in de ziel dieper willen verstaan, kunnen we luisteren naar de mystieke traditie: de mens heeft een diepte, die hem steeds in het oneindige plaatst, in het onbegrijpelijke geheim van God.

 


God, in wie ik gegrond ben

 Ook Augustinus spreekt van de “afgrond van de ziel”. Hij bedoelt dat er in je innerlijk een oneindige afgrond opduikt. En wanneer je je in je eigen diepte begeeft, zal je in de grond van je wezen het geheim van God zelf aantreffen en het grootste geluk ervaren. Je staat aldus op heilige grond, die uiteindelijke bodemloos en oneindig is. Deze grond is, zegt Augustinus, “een innerlijke plaats, die geen plaats is” (Belijdenissen 10 9/16) maar God zelf. Hij is me inniger nabijer, dan ik mezelf nabij kan zijn.

 
De hoogte en de diepte zijn identiek

De “afgrond van de ziel” – dat is God zelf. De alles omvattende en ongrijpbare God is de afgrond in mij, waaruit ik ontspring. Daarom kon een spreuk ontstaan, die steeds weer geciteerd wordt: “De hoogte en de diepte zijn identiek”. God, die boven alles staat en boven alles is, is in mij. Ik ben de vormgeving van het onvatbare, kan ik op paradoxale wijze zeggen. God is mij meer nabij, dan ik mijzelf nabij kan zijn. Hij is het binnenste van mijn innerlijke, de kern van mijn kern. Evenals in psalm 42 de afgrond van mijn ziel roept tot de afgrond van God wezen, voert de psalmist van psalm 1 je binnen in je dieste kern, hij kent je wegen en gaat met je, stap voor stap, dag na dag.