Mathëuspassie van J. S. Bach
Luisteren naar klassieke muziek is helend. Het kan troosten en sterken in moeilijke momenten en helpt om uit te spreken wat onuitspreekbaar is en de weg te vinden naar ons diepste innerlijk beleven. Deze veertigdagentijd nodigt je uit om eens wat tijd vrij te maken om die ervaring aan je te laten gebeuren.
De Matheuspassie van J.S. Bach is bijzonder aangrijpend. Ze tilt je boven jezelf uit of beter, ze doet je afdalen tot in het diepste van je hart: daar waar hemel en aarde elkaar raken. De Matheuspassie stemt tot diepe rust en bezinning, tot gebed en vertrouwen... daarom: naast de Duitse tekst ook de Nederlandse vertaling. Helemaal onderaan deze pagina vind je ook wat uitleg over de Matheuspassie.
Mattheus Passie van Bach BWV 244
Tekst en Nederlandse vertaling: Bron
Eerste deel | |||
1. | Doppel-Chor | Kommt, ihr Töchter, helft mir klagen, | Kom, uw dochters, deel mijn rouw |
Sehet - wen ? - den Bräutigam, | Zie - wie ? - de Bruidegom Christus, | ||
Sehet ihn - wie ? - als wie ein Lamm. | Zie Hem - hoe ? - als een lam | ||
Choral | O Lamm Gottes, unschuldig | O Lam van God, onschuldig | |
Am Stamm des Kreuzes geschlachtet, | Aan het hout van het kruis geslacht, | ||
Doppel-Chor | Sehet - was ? - seht die Geduld, | Zie - wat ? - zijn geduldige liefde | |
Choral | Allzeit erfund'n geduldig, | Immer geduldig bevonden, | |
Wiewohl du warest verachtet. | Hoewel U werd veracht. | ||
Doppel-Chor | Seht - wohin ? - auf unsre Schuld. | Zie - waarheen ? - op ons vergrijp | |
Choral | All Sünd hast du getragen, | Alle zonden heeft U gedragen, | |
Sonst müssten wir verzagen. | Anders moesten wij wanhopen. | ||
Doppel-Chor | Sehet ihn aus Lieb und Huld, | Zie Hem, uit liefde en genade, | |
Holz zum Kreuze selber tragen. | Zelf het kruishout dragen. | ||
Choral | Erbarm dich unser, o Jesu, o Jesu ! | Heb medelijden met ons, o Jezus, o Jezus. | |
2. | Evangelist | Da Jesus diese Rede vollendet hatte, sprach er zu seinen Jüngern: | Toen Jezus deze woorden gesproken had, zei Hij tegen zijn discipelen: |
Jesus | Ihr wisset, dass nach zweien Tagen Ostern wird und des Menschen Sohn wird überantwortet werden, dass er gekreuziget werde. | Jullie weten dat het over twee dagen Pasen zal zijn, en de Mensenzoon overgeleverd zal worden om gekruisigd te worden. | |
3. | Choral | Herzliebster Jesu, was hast du verbrochen, | Liefste Heer Jezus, wat hebt U misdaan, |
Dass man ein solch scharf Urteil hat gesprochen ? | Dat men een zo hard vonnis heeft uitgesproken ? | ||
Was ist die Schuld, in was für Missetaten | Wat is uw schuld, tot wat voor misdaden | ||
Bist du geraten ? | Bent U te buiten gegaan ? | ||
4. | Evangelist | Da versammleten sich die Hohenpriester und Schriftgelehrten und die Ältesten im Volk, in den Palast des Hohenpriesters, der da hiess Kaiphas. Und hielten Rat, wie sie Jesum mit Listen griffen und töteten. Sie sprachen aber: | Toen kwamen de hogepriester en schriftgeleerden, en de oudsten van het volk, bijeen in het paleis van de hogepriester, genaamd Kajafas, en hielden overleg, hoe zij Jezus grijpen en doden zouden. En zij zeiden: |
5. | Chor | Ja nicht auf das Fest, auf dass nicht ein Aufruhr werde im Volk. | Maar niet op het feest, zodat er geen oproer onder het volk ontstaat. |
6. | Evangelist | Da nun Jesus war zu Bethanien, im Hause Simonis des Aussätzigen, trat zu ihm ein Weib, die hatte ein Glas mit köstlichem Wasser, und goss es auf sein Haupt, da er zu Tische sass. Da das seine Jünger sahen, wurden sie unwillig und sprachen: | Toen Jezus in Bethanië was, in het huis van Simon de melaatse, kwam er een vrouw naar Hem toe met een fles met kostbare zalf, en goot die uit over zijn hoofd, terwijl Hij aan tafel zat. Toen zijn discipelen dat zagen, waren ze verontwaardigd, en zeiden: |
7. | Chor | Wozu dienet dieser Unrat ? Dieses Wasser hätte mögen teuer verkauft, und den Armen gegeben werden. | Waartoe deze verspilling ? Deze zalf had goed geld kunnen opbrengen, dat aan de armen gegeven had kunnen worden. |
8. | Evangelist | Da das Jesus merkete, sprach er zu ihnen: | Toen Jezus dat merkte, zei Hij tegen hen: |
Jesus | Was bekümmert ihr das Weib ? Sie hat ein gut Werk an mir getan ! Ihr habet allezeit Arme bei euch, mich aber hat ihr nicht allezeit ! Dass sie dies Wasser hat auf meinen Leib gegossen, hat sie getan, dass man mich begraben wird. Wahrlich, ich sage euch: Wo dies Evangelium geprediget wird in der ganzen Welt, da wird man auch sagen zu ihrem Gedächtnis, was sie getan hat. | Wat vallen jullie deze vrouw lastig ? Ze heeft Mij goed behandeld. Jullie zullen altijd armen om je heen hebben, Mij echter hebben jullie niet altijd. Dat ze deze zalf over Mij heen heeft gegoten, heeft ze gedaan, omdat men Mij begraven zal. Ik verzeker jullie: waar dit Evangelie gepredikt wordt, waar ook ter wereld, daar zal ook worden verteld tot haar nagedachtenis, wat zij gedaan heeft. | |
9. | Eine Stimme (Alt) |
Du lieber Heiland du, | O, liefdevolle Verlosser, |
Wenn deine Jünger töricht streiten, | Als uw discipelen er bezwaar tegen maken, | ||
Dass dieses fromme Weib | Dat deze vrome vrouw | ||
Mit Salben deinen Leib | Met zalf uw lichaam | ||
Zum Grabe will bereiten; | Voor het graf wil voorbereiden; | ||
So lasse mir inzwischen zu, | Sta mij dan intussen toe, | ||
Von meiner Augen Tränenflüssen | Met de vloed van mijn tranen | ||
Ein Wasser auf dein Haupt zu giessen. | Water over uw hoofd te gieten. | ||
10. | Arie | Buss und Reu, | Boete en berouw, |
Knirscht das Sündenherz entzwei, | Verbrijzelen het zondig hart, | ||
Dass die Tropfen meiner Zähren | Dat de druppels van mijn tranen | ||
Angenehme Spezerei, | Een milde balsem mogen zijn, | ||
Treuer Jesu, dir gebären. | Voor U, getrouwe Jezus. | ||
11. | Evangelist | Da ging hin der Zwölfen einer, mit Namen Judas Ischarioth, zu den Hohenpriestern, und sprach: | Toen ging een van de twaalf, genaamd Judas Iskariot, naar de hogepriesters, en zei: |
Judas | Was wollt ihr mir geben ? Ich will ihn euch verraten. | Wat geven jullie mij, als ik Hem aan jullie overlever ? | |
Evangelist | Und sie boten ihm dreissig Silberlinge. Und von dem an suchte er Gelegenheit, dass er ihn verriete. | En zij boden hem dertig zilverlingen. Vanaf dat moment zocht hij naar een gelegenheid om Hem te verraden. | |
12. | Eine Stimme | Blute nur, du liebes Herz ! | Bloed nu maar, o liefste hart |
Ach ! ein Kind, das du erzogen, | Ach, een kind dat jij hebt grootgebracht, | ||
Das an deiner Brust gesogen, | Dat je aan je borst hebt gezoogd, | ||
Droht den Pfleger zu ermorden, | Dreigt de verzorger te vermoorden, | ||
Denn es ist zur Schlange worden. | Want het is tot een slang geworden. | ||
13. | Evangelist | Aber am ersten Tage der süssen Brot traten die Jünger zu Jesu, und sprachen zu ihm: | Op de eerste dag van de ongedesemde broden, gingen de discipelen naar Jezus toe en vroegen Hem: |
14. | Eine Stimme | Wo willst du, dass wir dir bereiten, das Osterlamm zu essen ? | Waar wilt U dat wij het paasmaal voor U bereiden ? |
15. | Evangelist | Er sprach: | Hij zei: |
Jesus | Gehet hin in die Stadt zu einem, und sprecht zu ihm: Der Meister lässt dir sagen: Meine Zeit ist hier, ich will bei dir die Ostern halten mit meinen Jüngern. | Ga in de stad naar iemand toe die Ik u noemen zal, en zeg hem: de Meester laat u weten: mijn tijd is gekomen, Ik wil met mijn discipelen bij u het paasfeest vieren. | |
Evangelist | Und die Jüngern täten wie ihnen Jesus befohlen hatte, und bereiteten das Osterlamm. Und am Abend satzte er sich zu Tische mit den Zwölfen. Und da sie assen, sprach er: | En de discipelen deden zoals Jezus hen bevolen had, en bereidden het paasmaal. En die avond ging Hij met de twaalf aan tafel. En toen zij aten sprak Hij: | |
Jesus | Wahrlich, ich sage euch: Einer unter euch wird mich verraten. | Ik verzeker jullie: een van jullie zal Mij verraden. | |
Evangelist | Und sie wurden sehr betrübt und huben an, ein jeglicher unter ihnen, und sagten zu ihm: | En zij werden zeer bedroefd, en ieder van hen vroeg aan hem: | |
Chor | Herr, bin ich's ? | Heer, ben ik het ? | |
16. | Choral | Ich bin's, ich sollte büssen, | Ik ben het, ik zou moeten boeten, |
An Händen und an Füssen, | Aan handen en aan voeten, | ||
Gebunden in der Höll. | Gebonden in de hel. | ||
Die Geisseln und die Banden, | De zweepslagen, die boeien, | ||
Und was du ausgestanden, | En wat Gij hebt doorstaan, | ||
Das hat verdienet meine Seel. | Dat heeft mijn ziel verdiend. | ||
17. | Evangelist | Er antwortete und sprach: | Hij antwoordde: |
Jesus | Der mit der Hand mit mir in die Schüssel tauchet, der wird mich verraten. Des Menschen Sohn gehet zwar dahin, wie von ihm geschrieben stehet; doch wehe dem Menschen, durch welchen des Menschen Sohn verraten wird ! Es wäre ihm besser, dass derselbige Mensch noch nie geboren wäre. | Degene die tegelijk met Mij zijn hand in de schotel doopt, zal Mij verraden. De Mensenzoon gaat weliswaar heen, zoals van Hem geschreven staat, maar wee de Mens die de Mensenzoon verraadt. Het zou beter voor hem zijn geweest als hij nooit geboren was. | |
Evangelist | Da antwortete Judas, der ihn verriet, und sprach: | Toen antwoordde Judas, die Hem zou verraden: | |
Judas | Bin ich's, Rabbi ? | Ben ik het, Rabbi ? | |
Evangelist | Er sprach zu ihm: | Hij zei tegen hem: | |
Jesus | Du sagest's. | Jij zegt het. | |
Evangelist | Da sie aber assen, nahm Jesus das Brot, dankete und brach's und gab's den Jüngern und sprach: | Terwijl zij aten, nam Jezus het brood, bedankte, brak het in stukken en gaf het aan zijn discipelen, en zei: | |
Jesus | Nehmet, essen, das ist mein Leib. | Neem en eet, dit is mijn lichaam. | |
Evangelist | Und er nahm den Kelch, und dankete, gab ihnen den, und sprach: | En Hij nam de beker, sprak de dankzegging, gaf hun de beker en zei: | |
Jesus | Trinket alle daraus; das ist mein Blut des neuen Testaments, welches vergossen wird für viele zur Vergebung der Sünden. Ich sage euch: Ich werde von nun an nicht mehr von diesem Gewächs des Weinstocks trinken, bis an den Tag, da ich's neu trinken werde mit euch in meines Vaters Reich. | Drink allen hieruit, dit is mijn bloed, het bloed van het nieuwe verbond dat vergoten wordt voor velen tot vergeving van zonden. Ik zeg jullie: Ik zal van nu af aan niet meer van deze vrucht van de wijnstok drinken, tot aan de dag dat ik haar opnieuw zal drinken met jullie, in het koninkrijk van mijn Vader. | |
18. | Eine Stimme (Sopran) |
Wiewohl mein Herz in Tränen schwimmt, | Hoewel mijn hart in tranen zwemt, |
Dass Jesus von mir Abschied nimmt, | Nu Jezus van mij afscheid neemt, | ||
So macht mich doch sein Testament erfreut: | Ben ik toch blij om wat Hij mij nalaat: | ||
Sein Fleisch und Blut, o Kostbarkeit, | Zijn vlees en bloed, o kostbaarheid, | ||
Vermacht er mir in meine Hände. | Laat Hij na in mijn handen. | ||
Wie er es auf der Welt mit denen Seinen | Zoals Hij hier op aarde met de Zijnen | ||
Nicht böse können meinen, | Altijd het beste voor had, | ||
So liebt er sie bis an das Ende. | Zo heeft Hij hen tot aan het einde lief. | ||
19. | Arie | Ich will dir mein Herze schenken, | Ik wil U mijn hart schenken, |
Senke dich, mein Heil, hinein ! | Vervul het, Heer, geheel van U | ||
Ich will mich in dir versenken; | Ik wil volkomen in U opgaan; | ||
Ist dir gleich die Welt zu klein, | En is U de wereld te klein, | ||
Ei, so sollst du mir allein | Dan zal U voor mij alleen | ||
Mehr als Welt und Himmel sein. | Meer dan aarde en hemel zijn. | ||
20. | Evangelist | Und da sie den Lobgesang gesprochen hatten gingen sie hinaus an den Ölberg. Da sprach Jesus zu ihnen: | En toen ze de lofzang gezongen hadden, gingen zij de Olijfberg op. Daar zei Jezus tegen hen: |
Jesus | In dieser Nacht werdet ihr euch alle ärgern an mir. Denn es stehet geschrieben: Ich werde den Hirten schlagen, und die Schafe der Herde werden sich zerstreuen. Wenn ich aber auferstehe, will ich vor euch hingehen in Galiläam. | In deze nacht zal ieder van jullie zich aan Mij ergeren. Want er staat geschreven: Ik zal de herder slaan, en de schapen van de kudde zullen uiteen gedreven worden, maar wanneer Ik zal zijn opgestaan, zal Ik jullie voorgaan naar Galilea. | |
21. | Choral | Erkenne mich, mein Hüter, | Erken mij, mijn Hoeder, |
Mein Hirte, nimm mich an ! | Mijn Herder, neem mij aan. | ||
Von dir, Quell aller Güter, | Door U, bron van alle goeds, | ||
Ist mir viel Guts getan. | Is mij veel goeds gedaan. | ||
Dein Mund hat mich gelabet | Uw mond heeft mij gevoed | ||
Mit Milch und süsser Kost, | Met melk en zoete kost, | ||
Dein Geist hat mich begabet | Uw geest heeft mij voorzien | ||
Mit mancher Himmelslust. | Met menige hemelse vreugde. | ||
22. | Evangelist | Petrus aber antwortete, und sprach zu ihm: | Petrus antwoordde en zei tegen Hem: |
Petrus | Wenn sie auch alle sich an dir ärgerten, so will ich doch mich nimmermehr ärgern. | Al zullen allen zich aan U ergeren, ik nooit. | |
Evangelist | Jesus sprach zu ihm: | Jezus zei tegen hem: | |
Jesus | Wahrlich, ich sage dir: In dieser Nacht, ehe der Hahn krähet, wirst du mich dreimal verleugnen. | Ik verzeker je: in deze nacht, nog vóór de haan kraait, zal je Mij driemaal verloochenen. | |
Evangelist | Petrus sprach zu ihm: | Petrus zei tegen Hem: | |
Petrus | Und wenn ich mit dir sterben müsste, so will ich dich nicht verleugnen. | Ook al moest ik met U sterven, ik zal U niet verloochenen. | |
Evangelist | Desgleichen sagten auch alle Jünger. | En datzelfde zeiden alle discipelen. | |
23. | Choral | Ich will hier bei dir stehen; | Ik wil hier bij U staan |
Verachte mich doch nicht ! | Veracht mij toch niet. | ||
Von dir will ich nicht gehen, | Ik wil niet van uw zijde wijken, | ||
Wenn dir dein Herze bricht. | Wanneer U uw hart breekt. | ||
Wenn dein Herz wird erblassen, | Wanneer uw hart zal verbleken, | ||
Im letzten Todesstoss, | Na de laatste doodsteek, | ||
Alsdenn will ich dich fassen | Dan wil ik U bergen | ||
In meinen Arm und Schoss. | In mijn arm en schoot. | ||
24. | Evangelist | Da kam Jesus mit ihnen zu einem Hofe, der hiess Gethsemane, und sprach zu seinen Jüngern: | Toen kwam Jezus met hen bij een hof, genaamd Getsemane, en sprak tot zijn discipelen: |
Jesus | Setzet euch hie, bis dass ich dort hingehe, und bete. | Blijven jullie hier zitten, ik ga daar verderop bidden. | |
Evangelist | Und nahm zu sich Petrum, und die zween Söhne Zebedäi und fing an zu trauern und zu zagen. Da sprach Jesus zu ihnen: | Hij nam Petrus mee en de beide zonen van Zebedeüs, en Hij begon bedroefd en beangstigd te worden. Toen zei Jezus tegen hen: | |
Jesus | Meine Seele ist betrübt bis an den Tod, bleibet hie und wachet mit mir. | Mijn ziel is bedroefd tot stervens toe, blijf hier en waak met Mij. | |
25. | Eine Stimme (Tenor) |
O Schmerz ! Hier zittert das gequälte Herz; | O smart, hier siddert het gekwelde hart, |
Wie sinkt es hin, wie bleicht sein Angesicht ! | Hoe bezwijkt het, hoe verbleekt zijn aangezicht. | ||
Choral | Was ist die Ursach aller solcher Plagen ? | Wat is de oorzaak van al deze plagen ? | |
Eine Stimme | Der Richter führt ihn vor Gericht, | De Rechter voert Hem voor het gerecht, | |
Da ist kein Trost, kein Helfer nicht. | Daar is geen troost, geen helper. | ||
Choral | Ach ! meine Sünden haben dich geschlagen ! | Ach, het zijn mijn zonden die U laten lijden. | |
Eine Stimme | Er leidet alle Höllenqualen, | Hij ondergaat alle hellepijnen, | |
Er soll vor fremden Raub bezahlen. | Hij moet voor vreemden schuld betalen. | ||
Choral | Ich, ach Herr Jesu, habe dies verschuldet, | Ik, Heer Jezus, heb de straf verdiend, | |
Was du erduldet. | Die Gij moet dulden. | ||
Eine Stimme | Ach, könnte meine Liebe dir, | Ach, kon mijn liefde U, | |
Mein Heil, dein Zittern und dein Zagen | Mijn Heil, uw angsten en uw plagen | ||
Vermindern oder helfen tragen, | Verminderen of helpen dragen, | ||
Wie gerne blieb ich hier ! | Hoe graag bleef ik hier. | ||
26. | Eine Stimme (Tenor) |
Ich will bei meinem Jesu wachen. | Ik wil bij mijn Jezus waken. |
Choral | So schlafen unsre Sünden ein. | Dan slapen onze zonden in. | |
Eine Stimme | Meinen Tod | Voor mijn dood | |
Büsset seiner Seelennot; | Boet Hij in zijn zielenood | ||
Sein Trauren machet mich voll Freuden. | Zijn treuren schenkt mij de zaligheid. | ||
Chor | Drum muss uns sein verdienstlich Leiden, | Daarom moet ons zijn dienstbaar lijden, | |
Recht bitter und doch süsse sein. | Zeer bitter en toch zoet zijn. | ||
27. | Evangelist | Und ging hin ein wenig, fiel nieder auf sein Angesicht und betete, und sprach: | En Hij liep wat verder, wierp zich op de grond, en bad: |
Jesus | Mein Vater, ist's möglich, so gehe dieser Kelch von mir; doch nicht wie ich will, sondern wie du willst. | Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze beker aan Mij voorbijgaan. Maar niet zoals ik dat wens, maar zoals U dat wenst. | |
28. | Eine Stimme (Bass) |
Der Heiland fällt vor seinem Vater nieder, | De Verlosser valt voor zijn Vader neer, |
Dadurch erhebt er mich und alle | Daardoor verheft Hij mij en allen | ||
von unserm Falle | Van onze zondeval | ||
hinauf zu Gottes Genade wieder. | Weer opwaarts, tot Gods genade. | ||
Er ist bereit, | Hij is bereid, | ||
den Kelch, des Todes Bitterkeit zu trinken, | De beker, de bitterheid van de dood, te drinken, | ||
in welchen Sünden dieser Welt | Waarin de zonden van deze wereld | ||
gegossen sind und hässlich stinken, | Zijn uitgegoten, en afschuwelijk stinken, | ||
weil es dem lieben Gott gefällt. | Omdat het de lieve God behaagt. | ||
29. | Arie (Bass) |
Gerne will ich mich bequemen, | Graag ben ik bereid, |
Kreuz und Becher anzunehmen, | Kruis en beker te aanvaarden, | ||
Trink ich doch dem Heiland nach. | Daarmee volg ik immers de Verlosser. | ||
Denn sein Mund, | Want zijn mond, | ||
Der mit Milch und Honig fliesset, | Die van melk en honing overvloeit, | ||
Hat den Grund | Heeft de bittere smaak | ||
Und des Leidens herbe Schmach | Van het lijden | ||
Durch den ersten Trunk versüsset. | Door die eerste teug verzoet. | ||
30. | Evangelist | Und er kam zu seinen Jüngern, und fand sie schlafend, und sprach zu ihnen: | En Hij kwam bij zijn discipelen, en vond ze in slaap, en zei tegen hen: |
Jesus | Könnet ihr denn nicht eine Stunde mit mir wachen ? Wachet und betet, dass ihr nicht in Anfechtung fallet ! Der Geist is willig, aber das Fleisch ist schwach. | Kunnen jullie dan niet één uur met Mij waken ? Blijf wakker, en bid dat je niet in verleiding komt. De geest is gewillig, maar het vlees is zwak. | |
Evangelist | Zum andernmal ging er hin, betete und sprach: | Nogmaals ging Hij verderop, en bad: | |
Jesus | Mein Vater, ist's nicht möglich, dass dieser Kelch von mir gehe, ich trinke ihn denn, so geschehe dein Wille. | Mijn Vader, indien het niet mogelijk is dat deze beker aan Mij voorbijgaat, tenzij Ik hem drink, zo zal uw wil gebeuren. | |
31. | Choral | Was mein Gott will, das g'scheh allzeit, | Wat mijn God wil, dat gebeurt altijd. |
Sein Will, der ist der beste, | Zijn wil, dat is de beste, | ||
Zu helfen den'n er ist bereit, | Hij is bereid om hen te helpen, | ||
Die an ihn gläuben feste. | Die vast in Hem geloven. | ||
Er hilft aus not, | Hij helpt uit nood, | ||
Der fromme Gott, | De goede God, | ||
Und züchtiget mit Massen. | En straft met mate. | ||
Wer Gott vertraut, | Wie God vertrouwt, | ||
Fest auf ihn baut, | Vast op Hem bouwt, | ||
Den will er nicht verlassen. | Die zal Hij niet verlaten. | ||
32. | Evangelist | Und er kam und fand sie aber schlafend, und ihre Augen waren voll Schlafs, Und er liess sie und ging abermal hin und betete zum drittenmal und redete dieselbigen Worte. Da kam er zu seinen Jüngern, und sprach zu ihnen: | En bij terugkomst vond Hij hen opnieuw slapend, ze konden hun ogen niet openhouden. En Hij liet hen daar, ging wederom verderop, en bad voor de derde maal, waarbij Hij dezelfde woorden sprak. Toen kwam Hij bij zijn discipelen en zei tegen hen: |
Jesus | Ach ! Wollt ihr nun schlafen und ruhen ? Siehe, die Stunde ist hier, dass des Menschen Sohn in der Sünder Hände überantwortet wird. Stehet auf, lasset uns gehen; siehe, er ist da, der mich verrät. | Ach, willlen jullie nu slapen en rusten ? Zie, het uur is nabij dat de Mensenzoon in de handen van zondaren wordt overgeleverd. Sta op, laten we gaan. Kijk, hij is nabij, die Mij verraadt. | |
Evangelist | Und als er noch redete, siehe, da kam Judas, der Zwölfen einer, und mit ihm eine grosse Schar mit Schwertern und mit Stangen, von den Hohenpriestern und Ältesten des Volks. Und der Verräter hatte ihnen ein Zeichen gegeben, und gesagt: "Welchen ich küssen werde, der ist's, den greifet !" Und alsbald trat er zu Jesu, und sprach: | En terwijl Hij nog sprak, zie, daar kwam Judas, een van de twaalf, en met hem een grote schare met zwaarden en stokken van de hogepriesters en oudsten van het volk. En de verrader had hen een teken gegeven en gezegd: "Degene die ik kus, die is het, die moet je grijpen". En meteen ging hij op Jezus af, en sprak: | |
Judas | Gegrüsset seist du, Rabbi ! | Wees gegroet, Rabbi | |
Evangelist | Und küssete ihn. Jesus aber sprach zu ihm: | En kuste Hem. Maar Jezus zei tegen hem: | |
Jesus | Mein Freund, warum bist du kommen ? | Mijn vriend, waarom ben je gekomen ? | |
Evangelist | Da traten sie hinzu, und legten die Hände an Jesum, und griffen ihn. | Daarop traden zij naar voren, sloegen de handen aan Jezus, en grepen Hem. | |
33. | Duett und Chor (Sopran und Alt) |
So ist mein Jesus nun gefangen. | Zo is mijn Jezus nu gevangen |
Chor | Lasst ihn, haltet, bindet nicht ! | Laat Hem, houdt op, bindt Hem niet ! | |
Zwei stimmen | Mond und Licht | Maan en sterren | |
Ist vor Schmerzen untergangen, | Zijn van verdriet ondergegaan, | ||
Weil mein Jesus ist gefangen. | Omdat mijn Jezus is gevangen. | ||
Sie führen ihn, er ist gebunden. | Ze voeren Hem weg, Hij is geboeid. | ||
Chor | Sind Blitze, sind Donner in Wolken verschwunden ? | Zijn bliksem en donder in wolken verdwenen ? | |
Eröffne den feurigen Abgrund, o Hölle ! | Open uw vurige afgrond, o hel | ||
Zertrümmre, verderbe, verschlinge, zerschnelle, | Vermorzel, verderf, verslind, vernietig, | ||
Mit plötzlicher Wut | Met plotselinge woede | ||
Den falschen Verräter, das mördrische Blut. | Die valse verrader, die moordenaar. | ||
34. | Evangelist | Und siehe, einer aus denen, die mit Jesu waren, reckete die Hand aus und schlug des Hohenpriesters Knecht, und hieb ihm ein Ohr ab. Da sprach Jesus zu ihm: | En zie, een van degenen die met Jezus waren, strekte zijn hand uit en sloeg de knecht van de hogepriester een oor af. Toen zei Jezus tegen hem: |
Jesus | Stecke dein Schwert an seinen Ort; denn wer das Schwert nimmt, der soll durchs Schwert umkommen. Oder meinest du, dass ich nicht könnte meinen Vater bitten, dass er mir zuschickte mehr denn zwölf Legion Engel ? Wie würde aber die Schrift erfüllet ? Es muss also gehen. | Steek je zwaard weer bij je, want wie het zwaard opneemt zal door het zwaard omkomen. Of denk je dat Ik mijn Vader niet kon vragen Mij meer dan twaalf legioenen engelen te sturen ? Hoe zouden dan de Schriften worden vervuld, die zeggen dat het zo zal gebeuren ? | |
Evangelist | Zu der Stund sprach Jesus zu den Scharen: | En Jezus sprak tot de scharen: | |
Jesus | Ihr seid ausgegangen als zu einem Mörder, mit Schwerten und mit Stangen, mich zu fahen, bin ich doch täglich bei euch gesessen und habe gelehret im Tempel, und ihr habt mich nicht gegriffen. Aber das ist alles geschehen, dass erfüllet würden die Schriften der Propheten. | Zoals tegen een moordenaar zijn jullie met zwaarden en stokken er op uit getrokken om Mij gevangen te nemen, terwijl Ik toch dagelijks bij u in de tempel heb gezeten en geleerd, en jullie hebben Mij niet gegrepen. Maar dat alles is gebeurd, zodat wat in de schriften geschreven staat gebeuren zal. | |
Evangelist | Da verliessen ihn alle Jünger, und flohen. | Toen lieten alle discipelen Hem alleen, en vluchtten. | |
35. | Choral | O Mensch, bewein dein Sünde gross, | O mens, beween uw grote zonden, |
Darum Christus seins Vaters Schoss | Waardoor Christus zijn Vaders schoot | ||
Äussert und kam auf Erden; | Verliet en op aarde kwam. | ||
Von einer Jungfrau rein und zart | Uit een maagd, rein en teer | ||
Für uns er hie geboren ward, | Werd Hij hier voor ons geboren. | ||
Er wollt der Mittler werden. | Hij wilde de Bemiddelaar worden. | ||
Den Toten er das Leben gab | De doden gaf Hij het leven terug | ||
Und legt darbei all Krankheit ab, | En genas alle ziekten, | ||
Bis sich die Zeit herdrange, | Totdat de tijd gekomen was, | ||
Dass er für uns geopfert würd, | Dat Hij voor ons geofferd werd, | ||
Trüg unsrer Sünden schwere Bürd | Droeg Hij de zware last van onze zonden | ||
Wohl an dem Kreuze lange. | Langdurig aan het kruis. |
Tweede deel |
|||
36. | Eine Stimme (Alt) |
Ach ! nun ist mein Jesus hin ! | Ach nu is mijn Jezus weg. |
Chor | Wo ist denn dein Freund hingegangen, | Waar is uw vriend dan heengegaan, | |
O du Schönste unter den Weibern ? | O gij schoonste onder de vrouwen ? | ||
Eine Stimme | Ist es möglich, kann ich schauen ? | Is het mogelijk, kan ik dit aanschouwen ? | |
Chor | Wo hat sich dein Freund hingewandt ? | Waar is uw vriend dan heengegaan ? | |
Eine Stimme | Ach ! mein Lamm in Tigerklauen, | Ach, mijn lam in tijgerklauwen, | |
Ach ! wo ist mein Jesus hin ? | Ach, waar is mijn Jezus heen ? | ||
Chor | So wollen wir mit dir ihn suchen. | Zo willen wij met u Hem zoeken. | |
Eine Stimme | Ach ! was soll ich der Seele sagen, Wenn sie mich wird ängstlich fragen ? | Ach, wat moet ik mijn ziel zeggen, als ze mij angstig zal vragen: | |
Ach ! wo ist mein Jesus hin ? | Ach, waar is mijn Jezus heen ? | ||
37. | Evangelist | Die aber Jesum gegriffen hatten, führeten ihn zu den Hohenpriester Kaiphas, dahin die Schriftgelehrten und Ältesten sich versammlet hatten. Petrus aber folgete ihm nach von ferne, bis in den Palast des Hohenpriesters, und ging hinein, und satzte siech bei die Knechte, auf dass er sähe, wo es hinaus wollte. Die Hohenpriester aber und Ältesten und der ganze Rat suchten falsches Zeugnis wider Jesum, auf dass sie ihn töteten, und funden keines. | Degenen die Jezus gevangen genomen hadden, brachten hem naar de hogepriester Kajafas bij wie de schriftgeleerden en oudsten zich verzameld hadden. Petrus volgde Hem van verre tot in het paleis van de hogepriesters, en ging naar binnen en ging bij de knechten zitten, om te zien waar het op uit zou lopen. De hogepriester nu en de oudsten en de gehele raad zochten een valse getuigenis tegen Jezus om Hem ter dood te brengen, en vonden er geen. |
38. | Choral | Mir hat die Welt trüglich gericht' | De wereld heeft Mij met bedrog rechtgesproken |
Mit Lügen und mit falschem G'dicht, | Met leugens en met vals gedicht, | ||
Viel Netz und heimlich Stricke. | Vele netten en heimlijke strikken. | ||
Herr, nimm mein wahr in dieser G'fahr, | Heer, neem mij waar in dit gevaar, | ||
B'hüt mich für falschen Tücken ! | Behoed mij voor hun listen. | ||
39. | Evangelist | Und wiewohl viel falsche Zeugen herzutraten, fanden sie doch keins. Zuletzt traten herzu zween falsche Zeugen, und sprachen: | En hoewel vele valse getuigen naar voren kwamen, vonden zij niets. Tenslotte kwamen twee valse getuigen naar voren, die zeiden: |
Zeugen (Alt und Tenor) |
Er hat gesagt: "Ich kann den Tempel Gottes abbrechen und in dreien Tagen denselben bauen." | Hij heeft gezegd: "Ik kan Gods tempel afbreken en in drie dagen weer opbouwen." | |
Evangelist | Und der Hohepriester stund auf und sprach zu ihm: | En de hogepriester stond op en zei tegen Hem: | |
Hohepriester | Antwortest du nichts zu dem, das diese wider dich zeugen ? | Antwoord Gij niet op hetgeen zij tegen U getuigen ? | |
Evangelist | Aber Jesus schwieg stille. | Maar Jezus zweeg. | |
40. | Eine Stimme (Tenor) |
Mein Jesus schweigt zu falschen Lügen stille. | Mijn Jezus zwijgt op valse leugens stil, |
Um uns damit zu zeigen, | Om ons daarmee te tonen, | ||
Dass sein Erbarmens voller Wille | Dat zijn medelijdensvolle wil | ||
Vor uns zum Leiden sei geneigt, | Voor ons tot lijden is bereid, | ||
Und dass wir in dergleichen Pein | En dat wij in diezelfde pijn | ||
Ihm sollen ähnlich sein | Op Hem dienen te gelijken | ||
Und in Verfolgung stille schweigen. | En bij vervolging ook stil te zwijgen. | ||
41. | Arie (Tenor) |
Geduld ! | Geduld ! |
Wenn mich falsche Zungen stechen. | Als valse tongen mij bestoken, | ||
Leid ich wider meine Schuld | Onderga ik buiten mijn schuld | ||
Schimpf und Spott, | Hoon en spot, | ||
Ei, so mag der liebe Gott | Mag dan de lieve God | ||
Meines Herzens Unschuld rächen. | De onschuld van mijn hart wreken. | ||
42. | Evangelist | Und der Hohepriester antwortete, und sprach zu ihm: | En de hogepriester antwoordde, en zei tegen Hem: |
Pontifex | Ich beschwöre dich bei dem lebendigen Gott, dass du uns sagest, ob du seiest Christus, der Sohn Gottes ? | Ik bezweer U bij de levende God, zeg ons, bent U Christus, de Zoon van God ? | |
Evangelist | Jesus sprach zu ihm: | Jezus zei tegen hem: | |
Jesus | Du sagest's. Doch sage ich euch: Von nun an wird's geschehen, dass ihr sehen werdet des Menschen Sohn sitzen zur Rechten der Kraft, und kommen in den Wolken des Himmels. | Jij zegt het. Maar Ik zeg jullie: van nu af aan zullen jullie de Mensenzoon aan de rechterhand van God zien zitten, en komende op de wolken van de hemel. | |
Evangelist | Da zerriss der Hohepriester seine Kleider und sprach: | Toen scheurde de hogepriester zijn kleren, en riep: | |
Pontifex | Er hat Gott gelästert; was dürfen wir weiter Zeugnis ? Siehe, jetzt habt ihr seine Gotteslästerung gehöret. Was dünket euch ? | Hij heeft God gelasterd, welke getuigenis hebben wij nog nodig ? Nu hebben jullie zijn godslastering gehoord, wat is jullie oordeel ? | |
Evangelist | Sie antworteten und sprachen: | Zij antwoordden en spraken: | |
Chor | Er ist des Todes schuldig ! | Hij is de dood schuldig ! | |
43. | Evangelist | Da speieten sie aus in sein Angesicht, und schlugen ihn mit Fäusten. Etliche aber schlugen ihn ins Angesicht, und sprachen: | Toen spuwden ze Hem in zijn gezicht en stompten Hem. Sommigen sloegen Hem in het gezicht en riepen: |
Chor | Weissage uns Christe, wer ist's der dich schlug ? | Voorspel ons, Christus, wie U sloeg ? | |
44. | Choral | Wer hat dich so geschlagen, | Wie heeft U zo geslagen, |
Mein Heil, und dich mit Plagen | Mijn Verlosser, en met kwellingen | ||
So übel zugericht' ? | Zo lelijk toegetakeld ? | ||
Du bist ja nicht ein Sünder | U bent immers geen zondaar | ||
Wie wir und unsre Kinder; | Zoals wij en onze kinderen; | ||
Von Missetaten weisst du nicht. | Van misdaden weet U niets. | ||
45. | Evangelist | Petrus aber sass draussen im Palast; und es trat zu ihm eine Magd und sprach: | Petrus zat nog altijd buiten in het hof. Er kwam een dienstmeisje naar hem toe, die zei: |
Erste Magd (Sopran) |
Und du warest auch mit dem Jesu aus Galiläa. | Jij hoorde ook bij die Jezus uit Galilea. | |
Evangelist | Er leugnete aber vor ihnen allen, und sprach: | Maar hij loochende voor hen allen, door te zeggen: | |
Petrus | Ich weiss nicht, was du sagest. | Waar heb je het over ? | |
Evangelist | Als er aber zur Tür hinausging, sahe ihn eine andere und sprach zu denen, die da waren: | Maar toen hij de poort uitging, zag een ander hem. Ze zei tegen degenen die daar waren: | |
Zweite Magd (Sopran) |
Dieser war auch mit dem Jesu von Nazareth. | Deze hoorde ook bij die Jezus van Nazaret. | |
Evangelist | Und er leugnete abermal und schwur dazu: | En hij ontkende het nogmaals en zwoer: | |
Petrus | Ich kenne des Menschen nicht. | Ik ken die man niet. | |
Evangelist | Und über eine kleine Weile traten hinzu, die da stunden, und sprachen zu Petro: | En na een tijdje kwamen meer mensen die daar stonden erbij, en zeiden tegen Petrus: | |
Chor | Wahrlich, du bist auch einer von denen; denn deine Sprache verrät dich. | Ongetwijfeld, ook jij bent een van hen, want je uitspraak verraadt je. | |
Evangelist | Da hub er an, sich zu verfluchen und zu schwören: | Toen begon hij zich te vervloeken en te zweren: | |
Petrus | Ich kenne des Menschen nicht. | Ik ken die man niet. | |
Evangelist | Und alsbald krähete der Hahn. Da dachte Petrus an die Worte Jesu, da er zu ihm sagte: "Ehe der Hanh krähen wird, wirst du mich dreimal verleugnen". Und ging heraus und weinete bitterlich. | En terstond kraaide de haan. Toen dacht Petrus aan de woorden van Jezus toen Hij tegen hem had gezegd: "Nog voor de haan kraait zal je Mij driemaal verloochenen". En hij ging naar buiten en weende bitter. | |
47. | Eine Stimme (Alt) |
Erbarme dich, | Heb medelijden, |
Mein Gott, | Mijn God, | ||
Um meiner Zähren willen ! | Omwille van mijn tranen. | ||
Schaue hier, | Zie toch, | ||
Herz und Auge weint vor dir | Hart en ogen wenen | ||
Bitterlich. | Bitter om U | ||
48. | Choral | Bin ich gleich von dir gewichen, | Ook al mocht ik van U zijn afgedwaald, |
Stell ich mich doch wieder ein; | Toch keer ik mij opnieuw tot U; | ||
Hat uns doch dein Sohn verglichen | Want uw Zoon bracht ons verzoening | ||
Durch sein' Angst und Todespein. | Door zijn angst en stervenspijn. | ||
Ich verleugne nicht die Schuld; | Mijn schuld ontken ik niet; | ||
Aber deine Gnad und Huld | Maar uw genade en welwillendheid | ||
Ist viel grösser als die Sünde, | Is veel groter dan de zonde, | ||
Die ich stets in mir befinde. | Die zich immer in mij bevindt. | ||
49. | Evangelist | Des Morgens aber hielten alle Hohepriester und die Ältesten des Volks einen Rat über Jesum, dass sie ihn töteten. Und bunden ihn, führeten ihn hin, und überantworteten ihn dem Landpfleger Pontio Pilato. | Die ochtend besloten de hogepriesters en de oudsten van het volk dat zij Jezus zouden doden. Ze boeiden Hem, voerden Hem weg, en leverden Hem over aan de landvoogd Pontius Pilatus. |
Da das sahe Judas, der ihn verraten hatte, dass er verdammt war zum Tode, gereuete es ihn und brachte herwieder die dreissig Silberlinge den Hohenpriestern und Ältesten, und sprach: | Toen Judas, die Hem verraden had, zag dat Hij ter dood was veroordeeld, kreeg hij berouw en bracht de dertig zilverlingen terug naar de hogepriesters en oudsten, en zei: | ||
Judas | Ich habe übel getan, dass ich unschuldig Blut verraten habe. | Ik heb verkeerd gehandeld door een onschuldige te verraden. | |
Evangelist | Sie sprachen: | Zij zeiden: | |
Chor | Was gehet uns das an ? Da siehe du zu ! | Wat gaat ons dat aan ? Dat is uw verantwoording. | |
50. | Evangelist | Und er warf die Silberlinge in den Tempel, hub sich davon, ging hin, und erhängete sich selbst. Aber die Hohenpriester nahmen die Silberlinge und sprachen: | Daarop gooide Judas de zilverlingen de tempel in, ging weg, en hing zichzelf op. Maar de hogepriesters raapten de zilverlingen op en zeiden: |
Pontifizes | Es taugt nicht, dass wir sie in den Gotteskasten legen, denn es ist Blutgeld. | Wij mogen dit geld niet in de offerkist doen, want het is bloedgeld. | |
51. | Eine Stimme (Bass) |
Gebt mir meinen Jesum wieder ! | Geef mij mijn Jezus terug ! |
Seht, das Geld, den Mörderlohn, | Zie het geld, het moordenaarsloon, | ||
Wirft euch der verlorne Sohn, | Werpt de verloren Zoon u | ||
Zu den Füssen nieder ! | Voor uw voeten neer. | ||
52. | Evangelist | Sie hielten aber einen Rat, und kauften einen Töpfersacker darum, zum Begräbnis der Pilger. Daher ist derselbige Acker genennet der Blutacker bis auf den heutigen Tag. | En zij overlegden, en kochten land van een pottenbakker, om vreemdelingen te kunnen begraven. Daarom heet die akker nog altijd: de bloedakker. |
Da ist erfüllet, das gesagt ist durch den Propheten Jeremias, da er spricht: "Sie haben genommen dreissig Silberlinge, damit bezahlet ward der Verkaufte, welchen sie kauften von den Kindern Israel, und haben sie gegeben um einen Töpfersacker, als mir der Herr befohlen hat." | Op deze wijze is vervuld wat is voorspeld door de profeet Jeremia: "Zij hebben dertig zilverlingen genomen, waarmee de Verkochte betaald werd, die zij kochten van de kinderen van Israël, en hebben ze gegeven voor het land van een pottenbakker, zoals de Heer mij bevolen heeft". | ||
Jesus aber stand vor dem Landpfleger; und der Landpfleger fragte ihn, und sprach: | Jezus stond voor de landvoogd, en de landvoogd vroeg Hem: | ||
Pilatus | Bist du der Jüden König ? | Bent Gij de koning van de Joden ? | |
Evangelist | Jesus aber sprach zu ihm: | En Jezus zei tegen hem: | |
Jesus | Du sagest's. | Jij zegt het. | |
Evangelist | Und da er verklagt ward von den Hohenpriestern und Ältesten, antwortete er nichts. Da sprach Pilatus zu ihm: | En toen Hij werd beschuldigd door de hogepriesters en oudsten, antwoordde Hij niets. Toen zei Pilatus tegen Hem: | |
Pilatus | Hörest du nicht, wie hart sie dich verklagen ? | Hoort U niet waarvan zij U allemaal beschuldigen ? | |
Evangelist | Und er antwortete ihm nicht auf ein Wort, also, dass sich auch der Landpfleger sehr verwunderte. | Maar Hij antwoordde op geen enkele vraag, waarover de landvoogd zich zeer verwonderde. | |
53. | Choral | Befiehl du deine Wege | Vertrouw gerust uw leven, |
Und was dein Herze kränkt | En wat uw hart krenkt | ||
Der allertreusten Pflege | De trouwste zorg | ||
Des, der den Himmel lenkt. | Toe, aan Hem die dat reeds beschikt. | ||
Der Wolken, Luft und Winden | Die wolken, lucht en winden | ||
Gibt Wege, Lauf und Bahn, | In goede banen leidt, | ||
Der wird auch Wege finden, | Hij zal ook paden vinden, | ||
Da dein Fuss gehen kann. | Waarlangs uw voet kan gaan. | ||
54. | Evangelist | Auf das Fest aber hatte der Landpfleger Gewohnheit, dem Volk einen Gefangenen loszugeben, welchen sie wollten. Er hatte aber zu der Zeit einen Gefangenen, einen sonderlichen vor andern, der hiess Barrabas. | Op het feest had de landvoogd de gewoonte het volk een gevangene vrij te geven, welke zij wilden. Hij had in die dagen een gevangene, beruchter dan wie ook, genaamd Barabbas. |
Und da sie versammlet waren, sprach Pilatus zu ihnen: | Aan de menigte, die zich verzameld had, vroeg Pilatus: | ||
Pilatus | Welchen wollet ihr, dass ich euch losgebe ? Barrabam oder Jesum, von dem gesaget wird, er sei Christus ? | Wie willen jullie dat ik vrijlaat: Barabbas, of Jezus, van wie gezegd wordt dat Hij de Christus is ? | |
Evangelist | Denn er wusste wohl, dass sie ihn aus Neid überantwortet hatten. Und da er auf den Richtstuhl sass, schickete sein Weib zu ihm und liess ihm sagen: | Want hij wist heel goed dat zij Hem uit afgunst hadden overgeleverd. En terwijl hij op de rechterstoel zat, stuurde zijn vrouw hem de boodschap: | |
Pilati Weib | Habe du nichts zu schaffen mit diesem Gerechten; ich habe heute viel erlitten im Traum von seinetwegen ! | Bemoei je niet met deze rechtvaardige; vannacht heb ik in een droom veel om Hem geleden. | |
Evangelist | Aber die Hohenpriester und die Ältesten überredeten das Volk, dass sie um Barabas bitten sollten, und Jesum umbrächten. | Maar de hogepriester en de oudsten overreedden het volk te vragen om Barabbas, en Jezus te laten ombrengen. | |
Da antwortete nun der Landpfleger, und sprach zu ihnen: | Toen vroeg de landvoogd aan de menigte: | ||
Pilatus | Welchen wollt ihr unter diesen zweien, den ich euch soll losgeben ? | Welke van deze twee willen jullie dat ik vrijlaat ? | |
Evangelist | Sie sprachen: | Zij riepen: | |
Chor | Barrabam ! | Barabbas ! | |
Evangelist | Pilatus sprach zu ihnen: | Pilatus zei tegen hen: | |
Pilatus | Was soll ich denn machen mit Jesu, von dem gesagt wird, er sei Christus ? | Wat moet ik dan doen met Jezus, van wie gezegd wordt dat Hij de Christus is ? | |
Evangelist | Sie sprachen alle: | Zij riepen allen: | |
Chor | Lass ihn kreuzigen ! | Laat Hem kruisigen ! | |
55. | Choral | Wie wunderbarlich ist doch diese Strafe ! | Hoe wonderbaarlijk is deze straf: |
Der gute Hirte leidet für die Schafe, | De goede Herder lijdt voor de schapen, | ||
Die Schuld bezahlt der Herre, der Gerechte, | De Heer, de Rechtvaardige, moet boeten, | ||
Für seine Knechte. | voor zijn knechten. | ||
56. | Evangelist | Der Landpfleger sagte: | De landvoogd zei: |
Pilatus | Was hat er denn Übels getan ? | Wat heeft Hij dan voor kwaad gedaan ? | |
57. | Eine Stimme (Sopran) |
Er hat uns allen wohlgetan, | Hij heeft ons allen welgedaan, |
Den Blinden gab er das Gesicht, | De blinden gaf Hij zicht, | ||
Die Lahmen macht er gehend, | De verlamden liet Hij weer lopen, | ||
Er sagt uns seines Vaters Wort, | Hij bracht ons het Woord van zijn Vader, | ||
Er trieb die Teufel fort, | Hij dreef de duivelen uit, | ||
Betrübte hat er aufgericht', | Bedroefden heeft Hij moed ingesproken, | ||
Er nahm die Sünder auf und an. | Hij ontfermde zich over de zondaars. | ||
Sonst hat mein Jesus nichts getan. | Iets anders heeft mijn Jezus niet gedaan. | ||
58. | Arie | Aus Liebe will mein Heiland sterben, | Uit liefde wil mijn Verlosser sterven, |
Von einer Sünde weiss er nichts. | Hij heeft geen zonden begaan. | ||
Dass das ewige Verderben | Opdat het eeuwige verderf | ||
Und die Strafe des Gerichts | En de straf van het laatste oordeel | ||
Nicht auf meiner Seele bliebe. | Van mijn ziel wordt weggenomen. | ||
59. | Evangelist | Sie schrieen aber noch mehr und sprachen: | Maar zij schreeuwden des te meer: |
Chor | Lass ihn kreuzigen ! | Laat Hem kruisigen ! | |
Evangelist | Da aber Pilatus sahe, dass er nichts schaffete, sondern dass ein viel grösser Getümmel ward, nahm er Wasser und wusch die Hände vor dem Volk, und sprach: | Toen Pilatus zag dat hij niets bereikte, maar dat de opschudding des te groter werd, nam hij water en waste zijn handen voor de ogen van de menigte, zeggende: | |
Pilatus | Ich bin unschuldig an dem Blut dieses Gerechten, sehet ihr zu. | Ik ben onschuldig aan het bloed van deze rechtvaardige, het is jullie verantwoording. | |
Evangelist | Da antwortete das ganze Volk, und sprach: | Toen antwoordde de menigte: | |
Chor | Sein Blut komme über uns und unsre Kinder. | Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen. | |
Evangelist | Da gab er ihnen Barrabam los; aber Jesum liess er geisseln und überantwortete ihn, dass er gekreuziget würde. | Toen liet hij Barabbas vrij, maar Jezus liet hij geselen en hij leverde Hem over, om gekruisigd te worden. | |
60. | Eine Stimme (Alt) |
Erbarm es Gott ! | Heb medelijden, God ! |
Hier steht der Heiland angebunden. | Hier staat de Verlosser, vastgebonden. | ||
O Geisselung, o Schläg, o Wunden ! | O geseling, o slagen, o wonden ! | ||
Ihr Henker, haltet ein ! | Jullie beulen, houd op ! | ||
Erweichet euch der Seelen Schmerz, | Verweekt jullie zielensmart dan niet, | ||
Der Anblick solches Jammers nicht ? | Bij de aanblik van zulk lijden ? | ||
Ach ja ! ihr habt ein Herz, | Ach ja, gij hebt een hart, | ||
Das muss der Martersäule gleich | Dat nog veel harder dan | ||
Und noch viel härter sein. | De martelpaal moet zijn. | ||
Erbarmt euch, haltet ein ! | Heb medelijden, houd op ! | ||
61. | Arie | Können Tränen meiner Wangen | Kunnen tranen van mijn wangen |
nichts erlangen, | Niets uitrichten, | ||
O, so nehmt mein Herz hinein ! | Neem dan mijn hart erbij. | ||
Aber lasst es bei den Fluten, | Maar laat bij het vloeien, | ||
Wenn die Wunden milde bluten, | Wanneer de wonden zacht bloeden, | ||
Auch die Opferschale sein ! | Mijn hart ook de offerschaal zijn. | ||
62. | Evangelist | Da nahmen die Kriegsknechte des Landpflegers Jesum zu sich in das Richthaus, und sammleten über ihn die ganze Schar, und zogen ihn aus und legeten ihm einen Purpurmantel an, und flochten eine dornene Krone und setzten sie auf sein Haupt, und ein Rohr in seine rechte Hand, und beugeten die Knie vor ihm, und spotteten ihn, und sprachen: | Toen namen de krijgsknechten van de landvoogd Jezus mee in het gerechtsgebouw, verzamelden de hele bende om Hem heen; ze kleedden hem uit, en trokken Hem een purperen mantel aan, en vlochten een doornenkroon die zij op zijn hoofd zetten, en gaven Hem een rietstaf in zijn rechterhand, en vielen op de knieën voor Hem en bespotten Hem, zeggende: |
Chor | Gegrüsset seist du, Jüdenkönig ! | Wees gegroet, gij koning der Joden ! | |
Evangelist | Und speieten ihn an, und nahmen das Rohr, und schlugen damit sein Haupt. | En bespuwden Hem, en namen het riet en sloegen daarmee op zijn hoofd. | |
63. | Choral | O Haupt voll Blut und Wunden, | O hoofd vol bloed en wonden, |
Voll Schmerz und voller Hohn, | Vol leed en overspoeld met hoon, | ||
O Haupt, zu Spott gebunden | O hoofd, ten spot omwonden | ||
Mit einer Dornenkron. | Met een doornenkroon. | ||
O Haupt, sonst schön gezieret | O hoofd, ooit versierd | ||
Mit höchster Ehr und Zier, | Met de hoogste eer en pracht, | ||
Jetzt aber hoch schimpfieret, | Nu echter gesmaad, | ||
Gegrüsset seist du mir ! | Ik groet U. | ||
Du edles Angesichte, | U edel aangezicht, | ||
Vor dem sonst schrickt und scheut | Aanbeden en geschuwd | ||
Das grosse Weltgewichte, | Door al dat leeft op aarde, | ||
Wie bist du so bespeit; | Hoe wordt U nu bespuwd. | ||
Wie bist du so erbleichet ! | Hoe bent U thans verbleekt. | ||
Wer hat dein Augenlicht, | Wie heeft het licht van uw ogen, | ||
Dem sonst kein Licht nicht gleichet, | Dat anders met geen enkel licht is te vergelijken, | ||
So schändlich zugericht' ? | Zo vreselijk geschonden ? | ||
64. | Evangelist | Und da sie ihn verspottet hatten, zogen sie ihm den Mantel aus, und zogen ihm seine Kleider, und führeten ihn hin, dass sie ihn kreuzigten. | En toen zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem de mantel uit, en trokken Hem zijn kleren aan, en voerden Hem weg om gekruisigd te worden. |
Und indem sie hinausgingen, funden sie einen Menschen von Kyrene mit Namen Simon; den zwungen sie, dass er ihm sein Kreuz trug. | En buiten gekomen troffen zij een man aan uit Cyrene, genaamd Simon, en dwongen hem zijn kruis te dragen. | ||
65. | Eine Stimme (Bas) |
Ja, freilich will in uns das Fleisch und Blut | Ja, vanzelfsprekend wil in ons het vlees en bloed |
zum Kreuz gezwungen sein; | Tot het kruis gedwongen worden; | ||
Je mehr es unsrer Seele gut, | Hoe beter het is voor onze ziel, | ||
Je herber geht es ein. | Des te bitter is het te aanvaarden. | ||
66. | Arie | Komm, süsses Kreuz, | Kom, lieflijk kruis, |
So will ich sagen, | Zo wil ik zeggen, | ||
Mein Jesu, gib es immer her ! | Mijn Jezus, geef het maar aan mij. | ||
Wird mir mein Leiden einst zu schwer, | En wordt mij mijn lijden eens te zwaar, | ||
So hilfst du mir es selber tragen. | Help Gij mij dan het te dragen. | ||
67. | Evangelist | Und da sie an die Stätte kamen mit Namen Golgatha, das ist verdeutschet Schädelstätt, gaben sie ihm Essig zu trinken mit Gallen vermischet; und da er's schmeckete, wollte er's nicht trinken. Da sie ihn aber gekreuziget hatten, teilten sie seine Kleider und wurfen das Los darum, auf dass erfüllet würde, das gesagt ist durch den Propheten: "Sie haben meine Kleider unter sich geteilet, und über mein Gewand haben sie das Los geworfen." Und sie sassen allda und hüteten sein. | En toen zij op de plaats kwamen, met de naam Golgotha, ofwel schedelplaats, gaven zij Hem wijn te drinken met gal vermengd; en toen Hij het proefde, wilde Hij het niet drinken. Toen zij Hem gekruisigd hadden, verlootten zij zijn kleren, opdat vervuld werd wat gezegd is door de profeet: "Zij hebben mijn klederen onder elkaar verdeeld, en over mijn gewaad hebben zij het lot geworpen". En zij zaten daar en bewaakten Hem. |
Und oben zu seinen Häupte hefteten sie die Ursach seines Todes beschrieben, nämlich: "Dies ist Jesus, der Jüden König." | En boven zijn hoofd plaatsten zij een bord met zijn beschuldiging, namelijk "Dit is Jezus, de koning van de Joden". | ||
Und da wurden zween Mörder mit ihn gekreuziget, einer zur Rechten, und einer zur Linken. Die aber vorübergingen, lästerten ihn, und schüttelten ihre Köpfe, und sprachen: | En met Hem werden twee moordenaars gekruisigd, een aan zijn rechterhand en een aan zijn linkerhand. En degenen die voorbij liepen lasterden Hem, en schudden hun hoofd, en zeiden: | ||
Chor | Der du den Tempel Gottes zerbrichst, und bauest ihn in dreien Tagen, hilf dir selber ! Bist du Gottes Sohn, so steig herab von Kreuz ! | Jij die de tempel van God afbreekt en in drie dagen weer opbouwt, red jezelf ! Als Je de Zoon van God bent, kom dan van dat kruis af ! | |
Evangelist | Desgleichen auch die Hohenpriester spotteten sein samt den Schriftgelehrten und Ältesten und sprachen: | Evenzo bespotten Hem ook de hogepriesters en de schriftgeleerden en oudsten, die zeiden: | |
Chor | Andern hat er geholfen, und kann ihm selber nicht helfen. Ist er der König Israel, so steige er nun vom Kreuz, so wollen wir ihm glauben. Er hat Gott vertrauet; der erlöse ihn nun, lüstet's ihn; denn er hat gesagt: Ich bin Gottes Sohn. | Anderen heeft Hij geholpen, maar zichzelf kan Hij niet helpen. Als Hij de koning van Israël is, laat Hem dan van dat kruis afkomen, dan zullen wij hem geloven. Hij vertrouwde toch op God ? Laat God Hem dan verlossen, als God dat zint. Want Hij heeft gezegd: Ik ben de Zoon van God. | |
68. | Evangelist | Desgleichen schmäheten ihn auch die Mörder, die mit ihm gekreuziget waren. | Ook de moordenaars die met Hem gekruisigd werden, beschimpten Hem. |
69. | Eine Stimme (Alt) |
Ach Golgatha, unselges Golgatha ! | Ach Golgotha, onfortuinlijk Golgotha ! |
Der Herr der Herrlichkeit | De heer der heerlijkheid | ||
Muss schimpflich hier verderben, | Moet hier in schande sterven, | ||
Der Segen und das Heil der Welt | De zegen en het heil van de wereld | ||
Wird als ein Fluch ans Kreuz gestellt. | Wordt als een vloek aan het kruis geslagen. | ||
Der Schöpfer Himmels und der Erden | De Schepper van hemel en aarde | ||
Soll Erd und Luft entzogen werden. | Moet aarde en lucht onttrokken worden. | ||
Die Unschuld muss hier schuldig sterben, | De onschuld moet hier schuldig sterven, | ||
Das gehet meiner Seele nah; | Dat pijnigt mijn ziel; | ||
Ach Golgatha, unselges Golgatha ! | Ach Golgotha, onfortuinlijk Golgotha ! | ||
70. | Eine Stimme (Alt) |
Sehet, Jesus hat die Hand, | Zie, Jezus heeft zijn hand, |
Uns zu fassen, ausgespannt. Kommt | Om ons te omsluiten, naar ons uitgestrekt. Kom ! | ||
Chor | Wohin ? | Waarheen ? | |
Eine Stimme | In Jesu Armen sucht Erlösung, | Zoek verlossing in Jezus' armen, | |
Nehmt Erbarmen, suchet ! | Laat u ontfermen, zoek ! | ||
Chor | Wo ? | Waar ? | |
Eine Stimme | In Jesu Armen. | In Jezus' armen. | |
Lebet, sterbet, ruhet hier, | Leef, sterf, rust hier uit, | ||
Ihr verlass'nen Küchlein, | Jullie verlaten kuikens, | ||
Ihr, bleibet | Blijf | ||
Chor | Wo ? | Waar ? | |
Eine Stimme | In Jesu Armen. | In Jezus' armen. | |
71. | Evangelist | Und von der sechsten Stunde an war eine Finsternis über das ganze Land, bis zu der neunten Stunde. Und um die neunte Stunde schriee Jesus laut, und sprach: | En vanaf het zesde uur was er een duisternis over het hele land tot aan het negende uur. En omtrent het negende uur riep Jezus luid: |
Jesus | Eli, Eli, lama asabthani ? | Eli, Eli, lama sabachtani ? | |
Evangelist | Das ist: "Mein Gott, mein Gott, warum hast du mich verlassen ?". Etliche aber, die da stunden, da sie das höreten, sprachen sie: | Dat is: "mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten ?". Sommigen die daar stonden en dat hoorden, zeiden: | |
Chor | Der rufet dem Elias ! | Hij roept Elia ! | |
Evangelist | Und bald lief einer unter ihnen, nahm einen Schwamm und füllete ihn mit Essig und steckete ihn auf ein Rohr und tränkete ihn. Die andern aber sprachen: | Spoedig kwam een van hen toelopen, nam een spons, vulde die met azijn, stak de spons op een riet, en gaf Hem te drinken. Maar de anderen zeiden: | |
Chor | Halt ! Lass sehen, ob Elias komme und ihm helfe ? | Wacht, laten we kijken of Elia Hem komt helpen. | |
Evangelist | Aber Jesus schriee abermal laut, und verschied. | Maar Jezus riep wederom met luide stem, en gaf de geest. | |
72. | Chor | Wenn ich einmal soll scheiden, | Als ik eenmaal moet sterven, |
So scheide nicht von mir, | Blijf dan bij mij, | ||
Wenn ich den Tod soll leiden, | Als ik de dood moet lijden, | ||
So tritt du denn herfür ! | Ben dan mij nabij. | ||
Wenn mir am allerbängsten | Als mij het allerbangste | ||
Wird um das Herze sein, | Om het hart zal zijn, | ||
So reiss mich aus den Ängsten | Verlos mij uit mijn angsten | ||
Kraft deiner Angst und Pein ! | Door uw angst en pijn. | ||
73. | Evangelist | Und siehe da, der Vorhang im Tempel zerriss in zwei Stück, von oben an bis unten aus. Und die Erde erbebete, und die Felsen zerrissen, und die Gräber täten sich auf, und stunden auf viel Leiber der Heiligen, die da schliefen, und gingen aus den Gräbern nach seiner Auferstehung, und kamen in die heilige Stadt und erschienen vielen. Aber der Hauptmann und die bei ihm waren und bewahreten Jesum, da sie sahen das Erdbeben und was da geschah, erschraken sie sehr, und sprachen: | En zie, het gordijn van de tempel scheurde in tweeën van boven tot onder, en de aarde beefde en de rotsen scheurden, en de graven openden zich, en vele lichamen van de heiligen die ontslapen waren verrezen, en gingen uit de graven na zijn opstanding, en kwamen in de heilige stad en verschenen aan velen. Maar toen de hoofdman en zijn mannen, die Jezus bewaakten, de aardbeving zagen, en de dingen die er gebeurden, schrokken zij zeer en zeiden: |
Chor | Wahrlich, dieser ist Gottes Sohn gewesen. | Ongetwijfeld, deze was de Zoon van God. | |
Evangelist | Und es waren viel Weiber da, die von ferne zusahen, die da waren nachgefolget aus Galiläa und hatten ihm gedienet, unter welchen war Maria Magdalena, und Maria, die Mutter Jacobi und Joses, und die Mutter der Kinder Zebedäi. | En er waren daar veel vrouwen die Jezus waren gevolgd uit Galilea en Hem hadden gediend, die van verre toezagen. Onder hen waren Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jacobus en Jozef, en de moeder van de zonen van Zebedeüs. | |
Am Abend aber kam ein reicher Mann von Arimathia, der hiess Joseph, welcher auch ein Jünger Jesu war, der ging zu Pilato und bat ihn um den Leichnam Jesu. Da befahl Pilatus, man sollte ihm ihn geben. | 's Avonds kwam een rijke man van Arimathea, met de naam Jozef, die tevens een discipel van Jezus was. Hij ging naar Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. Toen gaf Pilatus de opdracht dat men het hem moest geven. | ||
74. | Eine Stimme (Bas) |
Am Abend, da es kühle war, | 's Avonds, toen het koel was, |
ward Adams Fallen offenbar; | Werd de zondeval van Adam openbaar; | ||
Am Abend drücket ihn der Heiland nieder. | 's Avonds buigt zich de Verlosser neer. | ||
Am Abend kam die Taube wieder und trug ein Ölblatt in dem Munde. | 's Avonds keerde de duif terug, en bracht een olijftak mee. | ||
O schöne Zeit ! O Abendstunde ! | O schone tijd, o avondstond. | ||
Der Friedensschluss ist nun mit Gott gemacht, | De vrede is nu met God gesloten, | ||
Denn Jesus hat sein Kreuz vollbracht. | Want Jezus heeft zijn werk volbracht. | ||
Sein Leichnam kömmt zur Ruh, | Zijn lichaam komt tot rust, | ||
Ach ! liebe Seele, bitte du, | Ach, lieve ziel, ik smeek je, | ||
Geh, lasse dir den toten Jesum schenken, | Ga, laat u de dode Jezus schenken, | ||
O heilsames o köstlichs Angedenken ! | O heilzaam, o kostbaar aandenken. | ||
75. | Arie | Mache dich, mein Herze, rein, | Maak u, mijn hart, vrij van zonden, |
Ich will Jesum selbst begraben. | Ik wil Jezus zelf begraven. | ||
Denn er soll nunmehr in mir | Want Hij zal voortaan in mij | ||
Für und für | Meer en meer | ||
Seine süsse Ruhe haben. | Zijn zoete rust hebben. | ||
Welt, geh aus, lass Jesum ein ! | Wereld, ga uit, laat Jezus binnen. | ||
76. | Evangelist | Und Joseph nahm den Leib und wickelte ihn in ein rein Leinwand und legte ihn in sein eigen neu Grab welches er hatte lassen in einen Fels hauen, und wälzete einen grossen Stein vor die Tür des Grabes, und ging davon. | En Jozef nam het lichaam, wikkelde het in schoon linnen en legde het in zijn eigen nieuwe graf, dat hij in een rots had laten uithouwen, en wentelde een grote steen voor de ingang van het graf, en vertrok. |
Es war aber allda Maria Magdalena und die andere Maria, die satzten sich gegen das Grab. Des andern Tages, der da folget nach dem Rüsttage, kamen die Hohenpriester und Pharisäer sämtlich zu Pilato und sprachen: | Daarbij waren ook Maria Magdalena en de andere Maria, die tegenover het graf gingen zitten. De volgende morgen, na de voorbereiding voor het feest, kwamen de hogepriesters en farizeeën samen bij Pilatus, en zeiden: | ||
Chor | Herr, wir haben gedacht, dass dieser Verführer sprach, da er noch lebete: "Ich will nach dreien Tagen wieder auferstehen." Darum befiehl, dass man das Grab verwahre bis an den dritten Tag, auf dass nicht seine Jünger kommen, und stehlen ihn, und sagen zu dem Volk: Er ist auferstanden von den Toten, und werde der letzte Betrug ärger denn der erste ! | Heer, wij herinneren ons dat deze verleider bij zijn leven heeft gezegd: Ik zal na drie dagen wederopstaan. Geef daarom opdracht dat het graf bewaakt wordt tot op de derde dag. Zodat zijn discipelen Hem niet kunnen komen stelen, en tegen het volk zeggen: Hij is opgestaan uit de doden. Zo zou de laatste leugen nog erger zijn dan de eerste. | |
Evangelist | Pilatus sprach zu ihnen: | Pilatus sprak tot hen: | |
Pilatus | Da habt ihr die Hüter; gehet hin und verwahret's, wie ihr's wisset ! | Hier hebben jullie de bewakers, vertrek en bewaak het graf zoals jullie dat willen. | |
Evangelist | Sie gingen hin und verwahreten das Grab mit Hütern, und versiegelten den Stein. | Zij vertrokken, zetten wachtposten neer bij het graf, en verzegelden de steen. | |
77. | Eine Stimme (Bas) |
Nun ist der Herr zur Ruh gebracht. | Nu is de Heer te ruste gelegd. |
Chor | Mein Jesu, gute Nacht ! | Mijn Jezus, goede nacht. | |
Eine Stimme (Tenor) |
Die Müh ist aus, die unsre Sünden ihm gemacht. | De last van onze zonden is van Hem afgenomen. | |
Chor | Mein Jesu, gute Nacht ! | Mijn Jezus, goede nacht. | |
Eine Stimme (Alt) |
O selige Gebeine, | O zalig gebeente, | |
Seht, wie ich euch mit Buss | Zie hoe ik U met boete | ||
Und Reu beweine, | En berouw beween. | ||
Dass euch mein Fall in solche | Omdat mijn zonden U in zulke | ||
Not gebracht ! | Nood hebben gebracht. | ||
Chor | Mein Jesu, gute Nacht ! | Mijn Jezus, goede nacht. | |
Eine Stimme (Sopran) |
Habt lebenslang | Mijn leven lang | |
Vor euer Leiden tausend Dank, | Zal ik U danken voor uw lijden, | ||
Dass ihr mein Seelenheil so wert geacht'. | Omdat mijn heil U zo ter harte ging. | ||
Chor | Mein Jesu, gute Nacht ! | Mijn Jezus, goede nacht. | |
Chor | Wir setzen uns mit Tränen nieder | Huilend gaan wij zitten | |
Und rufen dir im Grabe zu: | En roepen U in het graf toe: | ||
Ruhe sanfte, sanfte ruh ! | Rust in vrede, rust zacht. | ||
Ruht, ihr ausgesognen Glieder ! | Rust nu, uitgeputte ledenmaten. | ||
Euer Grab und Leichenstein | Uw graf en uw grafsteen | ||
Soll dem ängstlichen Gewissen | Zullen voor het angstige geweten | ||
Ein bequemes Ruhekissen. | Een aangenaam hoofdkussen | ||
Und der Seelen Ruhstatt sein. | En rustplaats voor de ziel zijn. | ||
Höchst vergnügt schlummern da die Augen ein. | Vergenoegd sluimeren de ogen toe. | ||
Wir setzen uns mit Tränen nieder | Huilend gaan wij zitten | ||
Und rufen dir im Grabe zu: | En roepen U in het graf toe: | ||
Ruhe sanfte, sanfte ruh ! | Rust in vrede, rust zacht. | ||
Christian Friedrich Henrici (Picander) 1729 |
Uitleg over de Matheüspassie: Bron
De Matthëuspassie is het op muziek gezette bijbelverhaal uit het evangelie van Mattheus, en wel van hoofdstukken 26 en 27. Het verhaal wordt ons verteld door de evangelist (=verteller), die vertolkt wordt door een tenor. Als in een hoorspel worden de diverse deelnemers door aparte stemmen opgevoerd. Zo is daar natuurlijk Jezus (bas), diverse individuele discipelen (Petrus, Judas; bassen)), Pilatus (bas), zijn vrouw (sopraan), diverse dienaressen (sopranen en alten), getuigen (tenor en bas). Ook groepen (discipelen, priesters, soldaten, volksmenigten) komen voor en worden vertolkt door twee koren.
Het verhaal wordt op gezette tijden onderbroken door bespiegelende momenten. Dit gebeurt door de solisten in recitatieven en aria's (meestal in die volgorde), en door het koor in de koralen. Deze stukken geven commentaar op de voorafgaande gebeurtenissen, of vormen moralistische betogen over goed en kwaad.
De MP is in twee stukken verdeeld, waarbij merkwaardigerwijze de scheiding niet ligt bij de overgang van hoofdstuk 26 op 27 in het evangelie. Beide delen hebben een openings- en slotkoor, dat nog verder van de handeling afstaat. In het openingsstuk van deel 2 treedt overigens ook een sopraan op.
De Passie in de tijd
Het idee om het evangelie op muziek te zetten is al zeer oud. Er zijn Gregoriaanse stukken bekend, waarin - eenstemmig - door drie partijen (evangelist, Christus en anderen) het evangelie in het Latijn wordt verteld. Sommige stammen van rond het jaar 1000.
Later hebben vele generaties componisten de passie verder ontwikkeld, tot die in Bach's tijd zijn meest indrukwekkende vorm kreeg. Hoewel de Passie als kunstvorm dus zeer oud is, is het merkwaardig te weten, dat de ontwikkeling ervan juist na Bach zo'n beetje aan zijn einde kwam. Toch zijn er ook voorbeelden uit onze tijd: de Lukas Passie van Penderecki en de Johannes Passie van Pärt uit 1981.
De structuur
De Matthäus passie is niet zomaar een verzameling recitatieven, aria's en koren. Er zit een systeem in en (zoals altijd) er valt meer te begrijpen en genieten als men zich daar bewust van is.
Natuurlijk zijn er deel 1 en deel 2. Deze worden in- en uitgeleid door grote koren. Maar ook binnen de delen kunnen we een onderverdeling aanbrengen. Het blijkt dat de Matthäus Passion opgebouwd is uit onderdelen, die elk bestaan uit:
1. Een vertellend gedeelte dat de tekst van het evangelie letterlijk volgt. Dit gebeurt in de vorm van een recitatief van de evangelist , al dan niet geïllustreerd met optredende deelnemers (Christus, andere solisten en/of koor), waarna:
2a. Òf een een aria.van één van de solisten, vaak voorafgegaan door een arioso.
2b. Òf een koraal
Een kenmerkend blok is bijvoorbeeld meteen na de opening:
4a t/m 4e, waarin de evangelist, Christus en het koor een stuk evangelie vertolken, gevolgd door de arioso Du lieber Heiland du (5) en de aria Buß und Reu (6) van de alt 1.
In een enkel geval komen een aria en koraal beide voor (de aria Erbarme dich wordt gevolgd door het koraal Bin ich gleich von dir gewichen).
De tekst van de recitatieven is gebaseerd op het 26e en 27e hoofdstuk van het evangelie van Matthäus, in de Lutherse bijbelvertaling uit 1720.
De Matthäus Passion bestaat uit twee delen, waarbij de scheiding merkwaardig genoeg niet samenvalt met de beide hoofdstukken uit het evangelie. Per deel zijn nog een openingskoor en een slotkoor toegevoegd (in het tweede deel is sprake van een openingsaria met soloalt en koor).
Aria
Een melodieuze voordracht van solist. Het thema is beschouwend; de zanger is een niet nader aangeduide commentator. Er is sprake van een echte melodie en een melodische opbouw in de vorm: A - B - A. De herhaling (2e A) is soms niet uitgeschreven en is dan een exacte kopie van de eerste A. Dit heet: Da Capo (van "da capo al fine": van het begin tot het einde).
De teksten van de aria's in de Matthäus zijn afkomstig van Christian Friedrich Henrici, ook bekend onder de naam Picander.
Arioso (accompagnato recitatief)
Een tussenvorm van aria en recitatief (bv. 19). De begeleiding is rijker dan bij een echt recitatief, waar alleen het continuo aanwezig is. In de Matthäus wordt een arioso meestal gevolgd door een aria, met dezelfde solist. Ook qua thematiek staat het arioso tussen recitatief en aria in: het onderwerp is direkter met de handeling verbonden.
De teksten van de ariosi in de Matthäus zijn afkomstig van Christian Friedrich Henrici, ook bekend onder de naam Picander.
Canon
Een canon is een eenstemmig stuk muziek, waarin dus afzonderlijke stemmen gelijk zijn, maar onderling in de tijd verschoven klinken. Vader Jacob is een klassiek voorbeeld van een canon. In de Matthäus wordt een canon gebruikt om de leugenachtigheid van de valse getuigen te verbeelden (33). Het starre van de canon illustreert hier het kunstmatige, geprogrammeerde, van de valse getuigenis.
Fuga
Een fuga is een veel vrijere vorm dan een canon. De verschuiving tussen de stemmen treedt ook hier op, maar daarna gaan de stemmen elk hun eigen weg. Daarbij zorgt de componist er natuurlijk wel voor dat het geheel muzikaal klopt.
Een fuga begint in het algemeen met een thema, dat door één stem wordt gepresenteerd, waarna een volgende stem invalt en de oorspronkelijke stem gaat variëren. Dat gaat door tot alle stemmen deelnemen.
Er zijn diverse vormen van fuga's. Een 'gewone' fuga is het 'Laß ihn kreuzigen' (45b). Bij het 'Sein Blut komme über uns und unsre Kinder' (50d) is de fugavorm wat verstopt, omdat de beginstem al meteen omspeeld wordt door de variaties in de andere stemmen. Toch wordt ook hier het thema achtereenvolgens door de bassen, tenoren, sopranen en alten gepresenteerd.
Evangelist
De evangelist vertolkt de hoofdrol in de Matthäus. Hij is de verteller, en zingt de letterlijke tekst van het evangelie van Mattäus. De uitvoeringsvorm is het recitatief. De rol van de verteller wordt, waar de personages in het evangelie sprekend worden ingevoerd, afgewisseld met andere solisten of het koor.
Koor (Turba)
Een belangrijke rol spelen volkskoren (turbae). Deze komen, net als de optredende personages, direkt uit de handeling voort en zingen de letterlijke teksten uit het evangelie, op die plaatsen waar het volk of een groep (priesters, soldaten, enz.) voorkomen. Bach gebruikt alle muzikale middelen (polyfonie, afwisseling tussen de twee koren) om rijke effecten te krijgen.
Koraal
Een koraal is een meerstemmig stuk, maar homofoon (= niet polyfoon). De tekst is daardoor goed verstaanbaar.
De beide koren zingen een psalm, meestal op een bestaande tekst en melodie, maar wel door Bach meerstemmig geharmonieerd. In de koralen is de gelovige gemeente gerepresenteerd, die op afstand een commentaar op de gebeurtenissen geeft. Treffend is het koraal 10 "Ich bin's, ich sollte büßen", dat direkt volgt op de vraag van de discipelen: "Herr, bin ich's?" als Jezus zijn komende verraad aankondigt.
De koraalteksten zijn afkomstig van diverse tekstdichters, die zijn genoemd bij de teksten.
Motet
Een motet is in eerste instantie een op muziek gezet stuk tekst. De componist neemt een tekstfragment, en componeert daar de muziek bij; de muzikale uitdrukking is geheel tot het tekstfragment beperkt. Daarna komt het volgende tekstfragment, enzovoort. Dit betekent dat een motet een doorlopende muzikale structuur heeft, waarbij geen herhalingen en onderlinge relaties tussen de fragmenten bestaan.
'Wozu dienet dieser Unrat' (4d) en 'Herr, wir haben gedacht' (66b) zijn voorbeelden van motetten in de Matthäus Passie.
Polyfonie
Polyfonie betekent meerstemmigheid. De stemmen (zowel de muzikale- als de teksstemmen) lopen door elkaar heen. Dit maakt het stuk muzikaal interessanter, maar de tekst wordt er niet verstaanbaarder op. De diverse turbae-koren zijn polyfonisch, zoals het 'Laß ihn kreuzigen' (45b)
Recitatief
Een muzikale voordracht van tekst (zing-spreken); meestal slechts begeleid door het continuo. Het gaat bij een recitatief om de tekst, hoewel muzikale middelen niet worden geschuwd om effecten te krijgen. Bij het recitatief wordt nog onderscheid gemaakt tussen het "secco" recitatief (met een minimale begeleiding van alleen continuo, zoals bij de Evangelist-partij), en het "accompagnato" recitatief (met een rijkere begeleiding, zoals in de ariosi). De Jezus-partij heeft ook de recitatief-vorm, maar daarbij klinkt steeds het strijkorkest als een stralenkrans mee.
De dubbele bezetting
De Matthäus wordt uitgevoerd door twee ensembles: 1 en 2, waarbij in elk stuk is aangegeven welke deelnemers van welk ensemble aan de uitvoering moeten meedoen. Elk ensemble bestaat uit een instrumentaal en een vokaal koor.
Soms treden de beide koren apart op. Dan is de rol van koor 1 die van de discipelen (zoals bv. in Wozu dienet dieser Unrat (4d) en 9e Herr, bin ichs (9e)), en koor 2 die van het onwetende volk. Dat laatste komt vooral tot uiting in de bijdrage van koor 2 in aria's als Ich will bei meinem Jesu wachen (20) en So ist mein Jesus nun gefangen (27a).
De solisten komen oorspronkelijk ook uit het koor voort, en daarom is er altijd sprake van solist I en solist II. Om praktische redenen is het aantal solisten tegenwoordig beperkt tot vier, maar de rol die ze spelen (I of II) kan worden teruggevonden in de plaats die ze op het podium innemen: links (voor koor I) of rechts (voor koor II).
In het tekstgedeelte is steeds per stuk aangegeven welke uitvoerenden deelnemen.
De affecten
Bach en zijn tijdgenoten hanteerden allerlei muzikale symbolen om gevoelens, gedachten en emoties uit te drukken. Dit wordt de affectenleer genoemd. Hieronder voorbeelden van dergelijke affecten.
canon
De canon is een starre muzikale vorm, die door Bach gebruikt wordt om slaafsheid en domheid te illustreren.
loopje omhoog, omlaag
Wanneer in de tekst sprake is van stijgen, omhoog gaan, bevat de melodie een stijgende reeks. Omgekeerd gaat (af)dalen gepaard met een loopje omlaag. Zie bv. de canon van de valse getuigen (33), waarin sprake is van de tempel afbreken (een dalende lijn) en weer opbouwen (een stijgende lijn). Ook in 'Der du den tempel Gottes zerbrichst' (58b) is sprake van een spottend 'als je dan de zoon van God bent, kom dan van het kruis af' met een dalende lijn.
kruis
Zelfs de kruisvorm is muzikaal vertaald. In het beroemde 'Laß ihn kreuzigen!' (45b) vormen bij de tekst 'kreuzigen' de eerste vier noten op de balk, indien door lijnen verbonden, een kruis. Hetzelfde komt nog eens terug op het moment van de kruisiging, in het continuo.
slang
In de aria 'Blute nur' (8) bevindt zich bij de tekst 'denn es ist zur Schlange worden', ter hoogte van Schlange, een kronkelende lijn in de melodie die een slang voorstelt.
haan
Op een enkele plaats, waar sprake is van een kraaiende haan, na Petrus' drievoudige verloochening van Jezus, is in de zang van de evangelist een soort kraaien hoorbaar. In de MP is dit effect echter niet overdreven. In de Johannes Passion is dit veel duidelijker uitgewerkt.
strijkers
De Jezus-partij wordt overal begeleid door strijkers, die daardoor in een hemels licht komt te staan. Hierop is één uitzondering: waar Jezus, vlak voor zijn dood, uitroept: 'Mijn God, waarom hebt U mij verlaten'. Dit is Jezus' zwaarste moment, waar hij zijn vertrouwen in zijn Vader verliest, en dus zijn goddelijk aureool kwijt is.
druppels
In het 'Buss und Reu' (8) worden de druppelende tranen ' .. daß die Tropfen meiner Zähren ...' in de begeleiding (fluit) effectief verbeeld.
De getallensymboliek
Aan getallen werd door Bach en zijn tijdgenoten een bijzondere betekenis toegekend. Op ons maakt dit vaak een wat gezochte indruk. In de Matthäus is op diverse plaatsen sprake van bijzondere getallen. Zo is het getal 14 voor Bach heel bijzonder: als men de alfabetische waarde van de letters B - A - C - H bij elkaar optelt (2+1+3+8) krijgt men 14. Bij Bach komt dit getal heel veel voor. Er zijn bv. 14 koralen in de Matthäus.
In 'Und siehe da, der Vorhang im Tempel zerriß in zwei Stuck' (63a) wordt het natuurgeweld ('Erdbeben') dat uitbreekt na Jezus' dood bezongen door de evangelist. In het continuo wordt de agitatie aangegeven met grote hoeveelheid 32e noten. Wanneer men deze telt, komt men op 18, 68, resp. 107; deze nummers betreffen de nummers van gezangen waarin sprake is van aardbevingen.
Het ensemble
De Matthäus Passion wordt uitgevoerd door twee ensembles: 1 en 2, waarbij in elk stuk is aangegeven welke deelnemers van welk ensemble aan de uitvoering van een bepaald stuk moeten meedoen. Elk ensemble bestaat uit een instrumentaal en een vokaal koor. Het orkest wordt in de Matthäus ook instrumentaal koor genoemd.
Op sommige plaatsen is sprake van een rolverdeling. Zo worden de discipelen altijd door koor 1 weergegeven.
Het koor (of eigenlijk de koren 1 en 2) bevatten in principe ook de solisten, die optreden als personages in het verhaal, of die in de recitatieven en aria's soleren. Tegenwoordig worden voor de solostukken echter meestal aparte zangers aangetrokken. Om economische redenen wordt dan de tweedeling meestal niet doorgevoerd.
De tweedeling speelt ook niet bij de Evangelist en Christus; zij staan boven de partijen. Dit geldt ook voor het ripieno-koor (het jongenskoor)..
Hieronder is schematisch aangegeven waaruit het ensemble bestaat.
Instrumentaal Koor 1
Instrumentaal Koor 2
2 blokfluiten
2 traverso's
2 hobo's (hobo d'amore of hobo da caccia)
2 violen
1 altviool
1 viola da gamba
2 traverso's
2 hobo's (hobo d'amore)
2 violen
1 altviool
1 viola da gamba
Continuo:
Violoncello, violon, fagot, kamerorgel
Continuo:
Violoncello, violon, fagot, kamerorgel
Evangelist (tenor)
Jezus (bas)
Solisten: sopraan, alt, tenor, bas
Solisten: sopraan, alt, tenor, bas
(De solo-partijen uit beide koren worden om praktische redenen
vaak door dezelfde solisten gezongen)
Sopranen in ripieno (jongenssopranen)