U gebruikt een verouderde browser. Wij raden u aan een upgrade van uw browser uit te voeren naar de meest recente versie.

Een bezinning over Troost


Deze bijbels-theologische beschouwing over 'Troost', geschreven door zr. Angela Holleboom, claris te Megen, kan je helpen om je in je eigen verdriet te laten troosten en het te plaatsen in een groter geheel en te dragen in verbondenheid met anderen en met de Andere en om hen te troosten wiens verdriet ook jouw deel wordt.

 

Wie slaat de rots opdat ik ween?
Een bijbels-theologische beschouwing over "Troost".
zr. Angela Holleboom, osc
 

© Troost / Bronzen beeld van de kunstenaar Toni Zenz© Troost / Bronzen beeld van de kunstenaar Toni Zenz


Steen

Verdriet kit al mijn krachten samen,
zodat ik roerloos word als steen.
Mijn hele wezen wordt materie,
een ondoordringbaar star mysterie,
o sla de rots, opdat ik ween1.

M. Vasalis

 
uit: Vergezichten en gezichten, Van Oorschot 1954

 

Inleiding


"Als je troost nodig hebt, ben je zielig". Zo ronduit gezegd, roept een dergelijke uitspraak misschien verzet op, maar toch is dit voor veel mensen een stilzwijgend en vaak onbewust uitgangspunt: wie troost nodig heeft, is zielig. Een dergelijke beleving is ook bijna onvermijdelijk in een tijd waarin de model-mens jong en dynamisch is. Iemand die zichzelf kan redden en zijn leven inricht naar eigen smaak. Dat beeld wordt ons bijna ongemerkt — via de reclame b.v. — met de paplepel ingegoten. Het gevolg hiervan is dat iedereen die niet aan dit beeld beantwoordt, afwijkend is en als het ware niet echt mens. Zwakzinnigen, verpleegbehoeftigen, mensen die niet op eigen benen kunnen staan: zij krijgen vaak een plaats aan de rand van de samenleving en hun afhankelijke bestaan roept allerlei ethische discussies op, b.v. die omtrent euthanasie.
 
Vanuit dit vaak onbewust ideaalbeeld van de mens wordt het bovengenoemde uitgangspunt begrijpelijker. Want troost nodig hebben, is een behoefte die voortkomt uit lij den en verdriet. Wie troost nodig heeft, is behoeftig, en die behoeftigheid past riet bij een zelfstandige en dynamische mens. Deze behoeftigheid hoort bij een mens die verdriet heeft en pijn lijdt. Troost heeft als vooronderstelling en als keerzijde verdriet en pijn. Troost is een reactie, een wijze van omgaan met verdriet dat zich ongewenst en ongewild aandient. Want troost is op de eerste plaats "het schenken van bemoediging en verzachting in geestelijke nood of lichamelijke pijn; leniging van smart of droefenis door woord of daad"2. Wie troost nodig heeft, lijdt dus. Je kunt het zelfs omkeren: wie lijdt, heeft troost nodig. Maar is een mens daarom zielig? Zodra je je bewust bent geworden van die vaak onuitgesproken vooronderstelling, heb je hem ook al overwonnen. Lijden, en dus ook de behoefte aan troost, hoort niet thuis in de marge van ons bestaan, maar in het hart daarvan. Want mensen lijden, altijd en overal. Zo niet lichamelijk, dan wel geestelijk. "Depressie, volksziekte nummer een" verkondigde een omslagartikel van De Tijd onlangs3. Maar het gaat echt niet alleen om het grote lijden, dat de kranten haalt. Iedereen kan het lezen in het boek van zijn eigen geschiedenis of in de levensboeken van mensen die hem lief zijn: "zoveel soorten van verdriet, ik noem ze niet", dicht M. Vasalis'4.

Dat troost nodig is, staat dus wel vast. Maar hoe die troost er uit moet zien, daarover kunnen mensen van mening verschillen. En dat doen ze in feite ook. Daarom is het geen luxe, maar pure noodzaak om onszelf de vraag te stellen wat ons werkelijk tot troost strekt. Precies omdat de behoefte aan troost zo fundamenteel is, maakt die een mens ook kwetsbaar en vatbaar voor uitbuiting en misleiding. Niet alles wat zich als troost aandient, blijkt ook echt troost te zijn. In dit artikel gaan we te rade bij de Schriften om te zien wat Gods volk in de omgang met Hem geleerd heeft over troost, en daarover willen we dan nadenken.



Troost die geen troost is

Als je de Schriften openslaat, kom je nogal wat verhalen tegen waarin wel van troost sprake is, maar om de een of andere reden lukt die troost niets5. Die reden kan van uiteenlopende aard zijn. De vrienden van Job zoeken hem op om hem te troosten, en alles gaat goed zolang ze zich zonder veel woorden aansluiten bij de gangbare rouwrituelen6 om hun meeleven uit te drukken (Job 2, 12-13). Maar dan neemt Job het woord en de vrienden proberen een voor een om hem te antwoorden. Goedbedoeld, maar hun woorden brengen Job meer verdriet dan troost. Hun wijsheid klinkt in zijn oren als vermoeidheid. Ze staan niet echt open voor Jobs nieuwe vragen, maar proberen ze af te doen met oude antwoorden (Job 16,2). Hun woorden leggen de vinger niet meer op de zere plek en Job neemt er dan ook terecht geen genoegen mee. Geen nieuwe wijn in oude zakken. In feite spotten Jobs vrienden met zijn situatie; zij nemen zijn vragen niet serieus (Job 21, 2-3.34). Hun zo veelbelovend begonnen troostpoging loopt stuk op hun gebrek aan luisterbereidheid en op het onbegrip dat daaruit voortvloeit.

Een heel andere reden waarom troost mislukt, vinden we in het verhaal van Jacob en zijn zonen in Genesis 37. Een psychologisch boeiend verhaal, dat hierop uitloopt dat de zonen de lievelingszoon van hun vader, Jozef, doen verdwijnen en hun vader wijsmaken dat hij door een wild dier is verscheurd. Jacob gelooft hen; hij hult zich in rouw en is ontroostbaar (Gen. 37,35). Voor de zonen is dat een ongemakkelijke situatie, die zij graag zo snel mogelijk te boven willen komen. Hun poging de oude Jacob te troosten, is in feite een poging deze hele nare geschiedenis zo snel mogelijk af te sluiten en te vergeten. Zij willen het gewone leven hernemen en proberen Jacob daarin al manipulerend mee te krijgen. Wat troost heet, is niets anders dan bedrog en manipulatie.

Troost kan ook afstuiten op wantrouwen, zoals in het verhaal over David en Chanun (2 Sam. 10,1-19). David wil Chanun troosten na de dood van diens vader Nachas, de koning van de Ammonieten. Davids bedoeling is goed (v. 2), maar de notabelen van de Ammonieten zaaien wantrouwen in het hart van Chanun en zetten hem tegen David op. Hun opzet lukt, en het resultaat is dat Davids troostpoging uitloopt op een slagveld.

De les die met vallen en opstaan geleerd wordt, is dat je troost niet los kunt maken van de relatie waarbinnen die troost gebeurt, en dat de kwaliteit van die relatie bepalend is voor de kwaliteit van de troost. Of anders gezegd: wie behoefte heeft aan troost, heeft eigenlijk behoefte aan een trooster. Een en hetzelfde kan in feite een troost zijn, maar ook een kwelling. Waar het op aan komt, is uit wiens hand het voortkomt. Van de trooster hangt af of echt van troost sprake is. De vraag naar troost is de vraag naar iemand die troost. Iemand die de situatie werkelijk onder ogen ziet en aandacht heeft voor de eigen nood en omstandigheden van de vragende, en daarop ingaat. Iemand die boven alle wantrouwen verheven is, iemand die niet geneigd is de situatie al manipulerend naar zijn hand te zetten. Dat is iemand die bemint. Want alleen wie bemint, kan zelfvergeten en belangeloos aandacht hebben voor een ander. Wie slaat de rots opdat ik ween? Troost is zo kostbaar als liefde.


 
Ben ik mijn broeders hoeder?

Wie kan dan troosten? Kun je van iemand (van jezelf) verwachten dat hij zo weet te troosten? Dat is niet vanzelfsprekend. Luister naar de klacht van Prediker: "Ook werd ik getroffen door al de onderdrukking die er heerst onder de zon. Onderdrukten zie je in tranen, maar niemand die ze troost. Ze gaan gebukt onder de macht van verdrukkers, maar niemand die ze troost" (Pred. 4,1). Prediker ziet hoe de ene groep mensen (machtige verdrukkers) de andere groep (onderdrukten in tranen) niet draagt en troost, maar kleineert en onderdrukt. De conclusie die hij daaruit trekt, klinkt in onze oren alarmerend: "daarom zeg ik: wie dood en begraven is, is beter af dan een die nog leeft. Maar het beste af is hij die nooit werd geboren: hij hoeft al dat ellendige gedoe onder de zon niet mee te maken" (Pred. 4,2). Hoe schrikbarend dit ook mag klinken, in feite drukt het een oermenselijk gevoel uit, dat we ook terugvinden bij de oude Grieken en Romeinen. De oude Grieken en Romeinen hadden een uitgebreide troostcultuur ontwikkeld, tot zelfs het inrichten van speciale troostklinieken toe waar mensen die troost nodig hadden, naar toe konden gaan en zich laten behandelen. Maar hun troostcultuur valt in laatste instantie toch te karakteriseren als een moedige strijd tegen een diep gewortelde troosteloosheid om het bestaan'7. Daarom kon deze uitspraak van de Griekse dichter Theognis (6e eeuw voor Christus) zo populair worden: "Het beste van alles is voor de stervelingen om nooit geboren te worden, voor hen echter die al geboren zijn om zo vroeg mogelijk te sterven"8. Prediker staat niet zo alleen. Het lijden — of dat nu een filosofische, psychologische, sociale of wat voor grond ook heeft, het doet er niet toe — is niet vreemd, maar het hoort bij de mensen. Het hoeft niet te worden weggepraat; het moet hardop gezegd worden. En het wordt hardop gezegd en door God zelf bewaard en aan alle geslachten overgeleverd: Prediker 4, 2.
Een andere klacht: de klaagliederen. De zanger bezingt de eenzaamheid van de stad Jeruzalem, vlak na de eerste deportatie in 597 of bij de verwoesting van de stad in 587. Hij klaagt over de stad: "luidop schreit zij, iedere nacht, over haar wangen stromen de tranen. Geen van haar minnaars komt haar nog troosten, ontrouw werden alle vrienden nu haar vijanden" (Kl. 1, 2). Even verderop krijgt de stad zelf het woord in de mond gelegd: "Ik heb om mijn minnaars geroepen, ze lieten mij in de steek... Mijn vijanden horen mij zuchten, niemand is er die mij troost" (KII. 1, 19a.21a). Jeruzalem staat in het uur van haar nood alleen, al haar vroegere bondgenoten laten de stad nu verloren gaan. Hier past het woord van de psalmist: "Op meeleven hoopte ik. — Niets. Op troost — die ik niet heb gevonden" (Ps. 69, 21). En zelfs als er troosters zijn, is het de vraag of ze goed zijn. En daarmee zijn we bij de klacht van Zacharia over de huisgoden die bedriegerijen vertellen, de waarzeggers die leugen zien: "Zij verkondigen voze dromen en troosten met waanbeelden. Daarom trekken de mensen maar voort, als schapen die ontredderd zijn, omdat ze geen herder hebben" (Zach. 10, 2). Zacharia ziet weliswaar mensen die zich als trooster opwerpen, maar zij verkondigen leugen en bedrog en brengen de mensen daarmee op een dwaalspoor.

Het is niet vanzelfsprekend dat mensen elkaar dragen en troosten. Het tegenovergestelde valt maar al te vaak waar te nemen: de ene mens buit de andere uit en onderdrukt hem, openlijk of onder het mom van troost en hulp. Mensen laten elkaar in de steek en staan tegen elkaar op als de situatie nijpend wordt en het eigen leven op een of andere wijze op het spel komt te staan. In plaats van zusterschap en broederschap vijandschap, in plaats van relatie isolatie: "Ben ik mijn broeders hoeder?" (Gen. 4, 9). Deze oervraag, opgetekend uit de mond van Kain, is een vraag van alle tijden en van alle mensen.


 
Meer dan een moeder

Op wie kun je dan rekenen als je troost nodig hebt? De les van de Schriften is duidelijk: God zelf zal zijn volk troosten. Maar dat is een les die met vallen en opstaan geleerd moet worden. Toen en nu. Wie van iedereen verlaten is, kan bijna niet anders dan denken dat God zelf hem verlaten heeft. Die stap zet ook de stad Jeruzalem als al haar vroegere vrienden haar verlaten hebben: "Jahwe heeft mij verlaten, de Heer heeft mij vergeten" (Jes. 49, 14). Menselijk onvermogen elkaar te dragen en te behoeden wordt op God geprojecteerd. Ook vandaag de dag: hoe vaak hoor je iemand niet zeggen dat hij niet in God gelooft, want "als God er is, hoe kun je het lijden dan verklaren?"

Verontwaardiging over het lijden en de onmacht hiermee om te gaan, kan een belangrijke emotionele drijfveer zijn om God af te wijzen9. Maar God is niet wat wij van God maken, en het is belangrijk dat daar opheldering over komt. Het gevoel van God verlaten te zijn, zegt eerder iets over degene die dat gevoel heeft dan over God. Dit moeten we niet vergeten: als God, die onze Schepper is, zijn hand van ons zou aftrekken, zouden wij tot niets vervallen. Of met de woorden van Jesaja als antwoord van de Heer op de klacht van Jeruzalem: "Zal een vrouw haar zuigeling vergeten, een liefhebbende moeder het kind van haar schoot? En zelfs als die het zouden vergeten, Ik vergeet u nooit!" (Jes. 49, 15: vgl. Jes. 66, 13). Hier is meer dan een moeder: God vergeet ons nooit.
Maar voor een dergelijke opheldering over wie God werkelijk voor ons is, in plaats van het beeld dat wij van Hem maken in onze projecties, is een voortdurende omkeer naar Hem nodig. In zo'n voortdurend proces kan ruimte ontstaan, waarin gevoelens van verlatenheid plaats maken voor vertrouwen op Gods goedheid: "Ik prent mij desondanks in — dat geeft mij hoop: — zonder einde is Jahwe's genade, onuitputtelijk is zijn erbarmen. Uw grote trouw is iedere morgen weer nieuw" (Kll. 3,21-23). De genade van de Heer is zonder einde. Hij zal zijn van iedereen verlaten volk troosten: "Troost, troost, mijn volk, zegt uw God" (Jes. 40, 1); "als een herder zal Hij zijn kudde weiden" (Jes. 40, 11); "Jahwe bemoedigt Sion, al haar puinhopen troost Hij, Hij maakt haar woestijn als een paradijs, haar dorre grond als een tuin van Jahwe" (Jes. 51, 3). Jahwe zelf bemoedigt en troost zijn volk: "Ik, Ik ben het zelf die u bemoedigt" (Jes. 51, 12; vgl. 51,19) Jahwe is een God van vertroosting, van Hem mogen we troost en bemoediging verwachten. Israël drukt dan ook zijn hoop op het heil van de eindtijd uit in termen van de verwachting van een algehele vertroosting (Zach. 1, 13). Dat is het visioen van Johannes over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde: "Zij zullen zijn volk zijn, en Hij, God-met-hen, zal hun God zijn. En Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij" (Apok. 21, 3b-4).
 



De Messias als de vertrooster van Israël

Zo'n visioen is toekomstmuziek, maar het drukt wel uit dat God zich laat kennen als een troostende God, als Iemand die naar de mensen omziet. Hij keert zich tegen de slechte herders, die zichzelf weiden en de schapen verloren laten gaan: "Ik zal zelf omzien naar mijn schapen en ervoor zorgen". Hij zelf zal zijn uiteengeslagen en verstrooide kudde weer veilig terugbrengen uit de verstrooiing (vgl. Ez. 34, 1-12). Profetische, beloftevolle woorden die een mens perspectief bieden, een toekomst om naar uit te zien en van te dromen. Dat is op zich al troostend: "Ben ik in kommer, dit troost mij: uw belofte geeft mij nieuw leven" (Ps. 119, 50; vgl. Ps. 119, 76). Hier en nu valt te leven van Gods belofte. Wet en profeten blijken een bron van troost en bemoediging omdat zij een weg wijzen en perspectief bieden (vgl. 1 Makk. 12, 9 en 2 Makk. 15, 9).

Het perspectief dat zij bieden, krijgt vooral gestalte in de verwachting van de Messias. Naar Hem wordt uitgezien als naar de Menachèn: troost van Israël. Hij is de dienaar van de Heer, de Gezalfde die God zendt om zijn volk te troosten (Jes. 61, 1-2). Vele teksten uit wet en profeten verwijzen naar een komende Messias, maar wie Hij zijn zal, dat kan alleen de Messias zelf openbaren. Tot dan is er onzekerheid: "Zijt Gij de komende, of hebben wij een ander te verwachten?" laat Johannes de Doper door zijn leerlingen vanuit de gevangenis aan Jezus vragen (Mt. 11, 3; vgl. Joh. 10, 24). Pas als de Messias zelf onze ogen voor zijn aanwezigheid opent en ons de Schriften ontsluit, kunnen wij terug uitzien hoe wet en profeten op Hem betrekking hebben (vgl. Luc. 24, 25-42). Schriftteksten op zich zijn geen bewijs; de dode letter sticht slechts verdeeldheid (vgl. Joh. 7, 42 en 52). Pas als de Messias zichzelf te kennen heeft gegeven, worden binnen de veelkleurige traditie de rode lijnen naar Hem toe zichtbaar10.

Maar dan zijn die teksten wel goed te gebruiken ter ondersteuning van de verkondiging dat de Messias gekomen is. De evangelisten passen deze werkwijze veelvuldig toe om goed te laten uitkomen dat Jezus van Nazareth de lang verwachte Messias werkelijk is. Lucas sluit aan bij de verwachting van de Messias als de vertrooster van Israël. Bij de opdracht van de Heer in de tempel laat hij Simeon tegenwoordig zijn, "een wetsgetrouw en vroom man, die Israëls vertroosting verwachtte". Als Simeon het kind Jezus ziet, neemt hij het in zijn armen en verkondigt dat de vervulling van zijn verwachting is aangebroken (Luc. 2, 25-35). En bij dezelfde evangelist lezen we hoe Jezus als volwassen man zichzelf presenteert in de tempel met behulp van Jesaja's woorden over de dienaar van de Heer: "De geest des Heren is over mij gekomen, omdat Hij mij gezalfd heeft. Hij heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen..." (Luc. 4, 17-19)11. Dat is zijn levensprogramma, zijn dienst. Hij is de Gezalfde van God, in Wie Gods vertroosting tastbaar aanwezig komt onder de mensen.

Die oermenselijke vraag "ben ik mijn broeders hoeder?" vindt in Hem dit antwoord: "Ik ben de goede Herder' (Joh. 10,11). Hij is degene die Gods schepping hoedt, en zo is Hij het beeld van de onzichtbare God (Kol. 1,15; vgl. 2 Kor. 4,4). In Hem wordt Gods zorg voor de mensen zichtbaar: "allen die voor Mij zijn gekomen, zijn dieven en rovers... De dief komt alleen maar om te stelen, te slachten en te vernietigen; "1k ben gekomen opdat zij leven zouden bezitten, en wel in overvloed. lk ben de goede herder" (Joh. 10, 8a. 10-1 la). Hij slaat niet uiteen, maar brengt het verstrooide weer samen (Ef. 1, 10; vgl. 3, 28). Hij maakt de woestijn tot een paradijs, dorre grond tot een tuin van Jahwe (Luc. 19, 1-10: Zacheüs), Hij maakt recht wat krom is (Luc. 13, 10-17: de kromgebogen vrouw), Hij slaat water uit de rots (Luc. 22, 61-62: Toen keerde de Heer zich om en keek Petrus aan.... En Petrus ging naar buiten en begon bitter te wenen). Hij manipuleert niet, Hij zet de mensen niet naar zijn hand, maar Hij heeft ze lief en zijn liefde wekt wat dood is weer ten leven (Joh. 11: Lazarus). Menachèn, troost van Israël, heet Hij.


 
De weg van de Messias

Christus is de therapeut12, Hij gaat genezend en weldoende rond. Toch moeten we verder zoeken om te begrijpen hoe Hij de troost van het volk is. Want al geneest Hij velen, vele andere gelovige mensen zouden graag genezen willen worden. En al gebeurt dat niet, toch is Christus ook voor hen de Vertrooster. Maar ook het evangelie zelf geeft aan dat we verder moeten zoeken. Anders kunnen we uiteindelijk alleen maar instemmen met hen die zeggen: "Geneesheer, genees uzelf. Die opmerking ligt voor de hand, en die werd ook gemaakt. Al in Nazareth (Luc. 4,23), maar vooral als Christus ontluisterd aan het kruis hangt (Mt. 27, 39-42).

Het is ook moeilijk geloven in een gekruisigde Messias (Mt. 27,42). De weg die Christus gaat, is anders dan je zou verwachten, anders dan je graag zou willen. Moeilijk te begrijpen (Mc. 8, 32-33; Luc. 24, 25-26; Joh. 10, 19-29; 1 Kor. 1, 18-25). Zijn weg is een lijdensweg. Niet dat Hij het lijden verheerlijkte, integendeel: Hij leed omdat Hij liefhad. Hij heeft de wereld liefgehad en zijn zusters en broeders behoed. Hij heeft de afbrekende en tot chaos-makende machten in ons leven niet ontkend en toegedekt, of ten eigen bate toegepast, Maar Hij heeft die in waarheid onder ogen gezien en gedragen. De goede herder is het lam dat de zonden van de wereld draagt.
Hij is zijn weg alleen gegaan. Er was geen mens die Hem troostte. Hij stierf in volstrekte verlatenheid. "Zelfs die samen met Hem gekruisigd waren, voegden Hem beschimpingen toe", noteert de Berste evangelist (Mc. 15, 32). En van de vrouwen die Christus naar Jeruzalem gevolgd waren, vermeldt Marcus: "Zij stonden op een afstand toe te kijken" (Mc. 15, 40-41). De mannen waren eerder al gevlucht. Zo heeft Christus de verlorenheid van de mensen doorleefd en doorstaan tot in hun gevoel van godverlatenheid toe. Maar Hij heeft dat vastgehouden en met een laatste kreet teruggegeven aan God, zijn God: "Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?" (Mc. 15, 34). De Vader heeft de Zoon alleen gelaten. Eerder op de weg had Hij Hem getroost, zoals bij de doop in de Jordaan toen een stem uit de hemel kwam: "Gij zijt mijn Zoon, mijn veelgeliefde; in U heb Ik welbehagen" (Mc. 1, 11). En bij de gedaanteverandering klonk dit troostwoord: "Dit is mijn Zoon, de Welbeminde luistert naar Hem" (Mc. 9,7). Maar toen de Zoon zijn weg op het kruis volbracht, heeft de Vader gezwegen en gewacht uit eerbied en ontzag. Hij heeft de Zoon geëerbiedigd en is niet tussenbeide gekomen. Hij heeft Hem zijn weg ten einde toe laten voltooien.

 


Aanhangers van de weg

Wat is er uiteindelijk eigenlijk troostend aan deze weg van de Messias? Dit alles zou inderdaad eerder deprimerend zijn dan troostend, als het niet achteraf door volgelingen van Hem op schrift zou zijn gesteld vanuit het geloof dat Hij leeft. "Wat zoekt ge de levende bij de doden?", vragen de twee mannen op paasmorgen aan de vrouwen bij het graf, "Hij is niet hier, Hij is verrezen" (Luc. 24, 5-6).
 
Hij leeft. En ieder van ons biedt Hij hier en nu gemeenschap aan met Hem. Naar ieder van ons ziet Hij om in liefde. Dat is zijn troost voor ons: gemeenschap met Hem. Leven als zusters en broeders rond de Eerstgeborene. Niet langer alleen ronddwalen, maar Hem volgen. De weg gaan die Hij is voorgegaan: niet de ogen sluiten voor de negatieve krachten om je heen en in je eigen leven, geen troost zoeken in waanbeelden die de waarheid toedekken en de mensen misleiden, maar je kruis opnemen en Hem volgen. Voor iedereen is plaats bij Hem. Hij heeft het menselijk leven tot in de diepste verlorenheid doorleefd zodat geen mens, hoe verloren ook, buiten zijn horizon en daarmee uit zijn genade valt. Juist om hen die verloren zijn, terug te halen, is Hij zijn weg gegaan. Het enige is: "neem je kruis op en volg Mij". Zo maakt Hij mensen niet zielig, niet afhankelijk van andere mensen en omstandigheden, maar Hij geeft hen terug aan zichzelf. Zijn troost is dat Gods liefde sterker is dan iedere dood, dat Hij iedere mens nu uitnodigt Hem te volgen en met Hem te leven. Hij is zelf de weg die wij begaan (Joh. 13, 6).
 
Aanhangers van de weg. Ons leven hoeft niet mooi te zijn. Het is niet mooi: Gods uitverkorenen komen uit de grote verdrukking (Apok. 7, 14). Er is lijden, en het hoeft niet ontkend, maar het kan een plaats gewezen krijgen als meelijden met Christus. Ons lijden is een meelijden met Christus, gelijkend op dat van Hem (Mc. 10, 38vv; Joh. 15, 20; Gal. 6, 17; 2 Kor. 4, 10), omwille van Hem (1 Kor. 4, 10; 2 Kor. 4, 11; Apok. 6, 9; 20, 4). De apostel Paulus ziet het zelfs als een aanvulling op het lijden van Christus: "Op het ogenblik verheug ik mij dat ik voor u mag lijden en in mijn lichaam aanvullen wat nog ontbreekt aan de verdrukkingen van de Christus, ten bate van zijn lichaam, dat is de kerk" (Kol. 1, 24). Het lijden krijgt een plaats gewezen binnen de gemeenschap met Christus; het brengt geen afscheiding en isolering teweeg, maar is juist een deelhebben aan en een meelijden met Christus.
 
In het lijden worden wij gelijkvormig aan het lijden en de dood van Christus. Maar die gelijkvormigheid zal ons ook de opstanding uit de doden met Hem doen ervaren: "En al zijn wij zwak zoals Hij het was, toch zult gij ervaren dat wij met Hem leven door Gods kracht" (2 Kor. 13, 4). Deze opstanding gebeurt reeds nu in het nieuwe gelovige leven, en zal zich eens voltooien in de eindtijdelijke opstanding. Binnen dit eschatologische perspectief voltrekt zich reeds nu in de lijdensgemeenschap met Christus ook de levensgemeenschap met Hem: "met Christus ben ik gekruisigd. Ikzelf leef niet meer, Christus is het die leeft in mij" (Gal. 2, 19b-20a)"13.



Een andere Helper

Je moet het geloven. Wie zo kan omgaan met zijn eigen leed en dat van anderen, kijkt niet "met de kijk van zijn vlees", maar "schouwt met geestelijke ogen"14. Het is de Heilige Geest van de Heer, die in de gelovigen woont, die ons de ogen opent voor de weg van Christus. "0 Consolator optime" ! 15

Met recht noemen wij de Geest Consolator, Trooster. Jezus spreekt in zijn afscheidswoorden volgens het Johannes-evangelie herhaaldelijk over de Heilige Geest. Hij wil daardoor zijn leerlingen bemoedigen, vermanen en troosten. Hij belooft hun dat ze na zijn heengaan niet als wezen achter zullen blijven, maar dat Hij hun een andere Helper zal sturen, de Heilige Geest. Met de zending van die Geest vol-.tooit God zijn zelfopenbaring in onze geschiedenis als Vader, Zoon en Geest. Drie Personen, maar van nature een. Zij beogen hetzelfde: de vertroosting van de mensen; in hun werken zijn Zij een. Daarom noemt de Zoon de Geest een "andere Helper": een ander dan Hijzelf, maar net als Hij een Helper. De Geest is de Geest van de waarheid, die de leerlingen alles zal leren en in herinnering brengen wat Christus heeft gezegd. Hij zal de leerlingen tot de volle waarheid voeren en daardoor Christus verheerlijken. Hij is het die ons troost met de wetenschap dat wij niet langer slaaf zijn, geknecht door vreemde machten en sluwe bedenksels; Hij is het die in ons roept "Abba, Vader", en die ons als zusters en broeders samenbrengt rond de Eerstgeborene (Gal. 4, 4-7; Rom. 8, 14vv.

Dat is het werk van de Geest: ons bijeenbrengen rond de Eerstgeborene. En zo geeft Hij ons ook aan elkaar als een bron van troost. Hij die ons ontvankelijk maakt voor de vertroosting van Gods Woord, doet ons ook kreunen in barensweeën om die voor elkaar gestalte te geven. Ik denk aan Isaak en Rebekka. Het verhaal over hun huwelijkssluiting in Genesis 24 is indrukwekkend door de inschikkelijkheid en de eenheid die de in het verhaal voorkomende personen voor elkaar hebben. En het verhaal eindigt zo: "Isaak kreeg haar lief en vond troost voor het verlies van zijn moeder". De Geest waait waar Hij wil 16!
 

 

Voetnoten

1. M. Vasalis, Steen, in: Vergezichten en Gezichten, Amsterdam 1975, blz. 13.

2. Van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse taal, elfde, herziene druk, Utrecht/Antwerpen 1984. Derde deel s.v. "Troost".

3. Opinieweekblad De Tijd van 17 oktober 1986. Het bijbehorende artikel staat op blz. 36-43 en is van de hand van P. van der Eijk.

4. M. Vasalis, beginregels van Sotto Voce, a.w. blz. 14.
5. Veel teksten moet ik hier buiten beschouwing laten, b.v. Jes. 22, 4 en Jer. 31, 15. Vooral Jeremia put zich uit in aanklachten tegen leiders die het volk bedriegen en op valse gronden gerust stellen.
6. Het joodse volk kende dergelijke rituelen, vgl. Jer. 16, 1-3 en Gen. 37,34.

7. Dat is althans de karakteristiek die Stählin geeft in zijn artikel Trost und Tröster in der ausserbiblischen Antike, in: Theologisches Wörterbuch zum neuen Testament, Band V (1954) 777-785, m.n. 784-785.

8. Geciteerd door Stählin, a.a. 784 (r.32)-785 (r.1).
9. Aldus de godsdienstpsycholoog A. Vergote in zijn VU-lezing te Amsterdam op 22 oktober 1986. Verslag in het dagblad Trouw van 23 oktober 1986.

10. Het laatste woord over de verhouding tussen het oude en het nieuwe verbond is nog niet gezegd, vgl. Leo Bakker, Her oude testament in de systematische theologie na Auschwitz, in: Tijdschrift voor Theologie 24 (1984) 97-114.

11. De evangelist Lucas haalt de passage uit Jesaja slechts gedeeltelijk aan; ook de tekst over het "troosten" van de "treurenden" laat hij achterwege.

12. Het Griekse woord therapeuein speelt in het nieuwe testament een grote rot, b.v. bij Mat. 4,23; 8,7; 10,1; 12,10; 12,15.22; 17,16.18; 19,2; 21,14.

13. Vgl. Der zweite Brief an die Korinther, erläutert von K.H. Schelkle, Geistliche Schriftlesung 8, Düsseldorf 1964, blz. 30-34.
14. Vgl. de eerste vermaning van Franciscus, vers 20, in: De Geschriften van Franciscus van Assisi, Haarlem 1982, blz. 103-104.

15. Dat de Heilige Geest Trooster (consolator) wordt genoemd, stamt al uit de vroege kerk. Consolator is de vertaling die de latijnse vaders gaven voor het Griekse woord parakletos uit het Johannes-evangelie. Zo duidt Johannes de Heilige Geest aan: Parakleet (Joh. 14, 16v.26; 15,26v; 16,7b-11.13-15). Strikt taalkundig klopt die vertaling consolator niet. Parakletos heeft allereerst een passieve betekenis: degene die erbij geroepen wordt. Het gevolg is dan dat diegene helpend en beschermend voor anderen tussenbeide komt. In die secundaire betekenis wordt het woord Parakletos vooral, maar niet uitsluitend, gebruikt voor advocaat, iemand die je voor het gerecht bijstaat. Aanvankelijk vertaalden de latijnse vaders Parakletos dan ook zo: advocatus. Maar later wint de vertaling consolator het.

Vgl. R. Schnackenburg, Das Johannes-evangelium 3. Teil, Freiburg/Basel/Wien 1976. Exkurs 16: Der Paraklet und die Paraklet-Sprüche, blz. 156-173.
16. Vooral 2 Kor. 1,3-7 handelt over die dynamiek van de vertroosting, die vanuit de oerbron der vertroosting, God zelf, voortvloeit naar de kerk in alle geledingen door de vertroosting die de gelovigen elkaar onderling aanbieden. Zie hiervoor de bijdrage van zr. Edith van den Goorbergh in FL 1987 blz. 166-169
 
Angela Holleboom, Verschenen in Franciscaans Leven, 1987, blz. 145-156