Kloosterkronieken, verhalend geschreven
door medebroeder Jan Moriaux
Bron: Jubileumboek tgv 150 jaar Clarissen in Sint-Truiden (2 juli 2001)
Jeruzalem
Wie in Sint-Truiden door de Diesterstraat loopt, passeert 'Jeruzalem'. Niet het echte, ook niet het hemelse, wel een klooster dat die naam draagt. Het werd er gebouwd door de zusters Sepulcrinen rond 1539. Ze kwamen vanuit 'Les Bons Enfants' te Luik om in de Trudostad aan meisjes onderricht te geven. Voor hun nieuwe huis kozen ze de naam 'Jeruzalem'. Voor zusters, die leven vanuit de spiritualiteit van het heilig Graf, moet 'Jeruzalem', waar de Heer in het graf werd gelegd en waaruit Hij ook verrezen is, een diepe betekenis hebben gehad.
Meer dan tweehonderd vijftig jaar hebben ze er gewoond, gebeden en gewerkt. Dan komt er een abrupt einde aan hun verblijf in het Sint-Truidense Jeruzalem. Tijdens de Franse Revolutie worden de zusters bij Decreet van 28 november 1798 uit hun klooster gezet. De zusters in ballingschap jeruzalem verlaten. Het huis wordt verkocht, de goederen verkaveld, de kapel wordt opengesteld voor vieringen op de `Decadaire', dat is de tiende dag', die in plaats van de zondag als nieuwe rustdag werd ingevoerd. Nog geen jaar nadat de zusters weg zijn, is het omgevormd tot een legerdepot. Vijf jaar later is de toestand zo erbarmelijk dat de verkoop ervan helemaal niets meer zou opbrengen. Het stadsbestuur besluit dan maar om er een 'werkhuis' in te richten 'ter beteugeling van de bedelarij'.
In 1809 koopt Karel Francois Frische het complex voor 10.200 fr. De toekomst van het oude klooster lijkt nu wel definitief bezegeld. En toch het einde van de "ballingschap" is in zicht. De dochter van Karel Frische, Angela, verblijvend in Roermond, en niet langer geïnteresseerd in het oude klooster, wil het pand verkopen. Op dat ogenblik zijn de zusters Clarissen van Mechelen op zoek naar een onderkomen om in Sint-Truiden een nieuwe stichting te beginnen. In 1851 wordt de verkoopakte ondertekend. Dat is dit jaar precies 150 jaar geleden. Voor de zusters Clarissen tekenden zuster Amelie Catharina Bernaert en zuster Marie Antoinette Desmet. Jeruzalem komt terug tot leven. Het zal zo enkele jaren duren en heel wat geld en inspanningen kosten vooraleer het in zijn luister is hersteld.
Met het plaatsen van hun naam op het aankoopdocument, deden zuster Amelie Catharina en zuster Marie Antoinette meer dan gewoon een notariële akte ondertekenen. Ze schreven toekomstgeschiedenis voor hun orde. Tijdens de Franse Revolutie waren ook de zusters Clarissen in de verdrukking geraakt. Omdat ze in de ogen van de revolutionairen geen maatschappelijke rol speelden, werden hun kloosters opgeheven, de zusters verjaagd. Eens de tirannie voorbij leefden de kloosters weer op zoals het land na een hevige storm. Fris en enthousiast meldden zich vele jonge meisjes om Claris te worden. De zusters Clarissen konden de plotselinge aangroei niet of nauwelijks aan. Hun huizen waren niet zo groot en contemplatieve gemeenschappen vragen een leefbare bezetting. Hooguit een twintigtal zusters. Tussen 1834 en 1875 werden door de zusters Clarissen 16 nieuwe gemeenschappen gesticht: Antwerpen (1834), Mechelen (1835), Lier (1836), Leuven en Sint-Niklaas (1838), Ieper (1840), Geraardsbergen (1841), Kortrijk, Brussel en Dendermonde (1843), Tongeren (1845), Sint-Truiden (1851), Beaumont (1854), Oostende (1862), Lokeren (1870) en Turnhout (1875). Tot aan de eeuwwisseling volgden er nog vier: Nieuwpoort (1876), Verviers (1884), Eeklo (1893) en Arlon (1900).
Sint-Truiden staat op de stamboom van de zusters Clarissen-Coletienen in België gerangschikt bij de 3e generatie. Aan de basis ligt het monasterium Bethlehem te Gent. Het werd door de H. Coleta zelf gesticht op 3 augustus 1442. De orde van de Clarissen is dan al meer dan twee eeuwen oud. De H. Clara, Clara van Favarone van Offreduccio, jonkvrouw uit de adel van Assisi begon haar kloosterleven op Palmzondag 1212. Toen liep ze van huis weg om een leven te beginnen in de lijn van Franciscus Bernardone. Zij stichtte de orde van de Clarissen. Nicolette Billet of Boellet, geboren op 31 januari 1381 te Calceye bij Corbië in Picardie, startte in 1406 in opdracht van paus Benedictus XIII een beweging om de clarissenkloosters terug te brengen tot de oorspronkelijke regel. Zelf stichtte ze 18 nieuwe kloosters. Ook in Gent, waar ze op 6 maart 1447 overleed. De Clarissen beschouwen vandaag dit klooster als het begin van hun aanwezigheid in België. Nochtans zijn er duidelijke sporen die wijzen op een veel vroegere aanwezigheid van Clarissen in Vlaanderen. Clara zelf heeft een brief geschreven aan Ermentrudis, abdis in Brugge. Zelf zou ze meerdere kloosters hebben gesticht die de levenswijze van San Damiano, het klooster waar Clara woonde, volgden. Maar terug naar de relatie Gent - Sint-Truiden. Van Sint-Truiden kunnen we vandaag zeggen dat het een kleinkind is van Gent.
Het heeft een bisschoppelijke 'fiat' gescheeld of het was een volwaardige dochter. Uit een brief van de Luikse bisschop Cornelis van Bommel aan zijn Gentse collega mgr. Louis Delebecque weten we dat er al voor 3 november 1841 plannen bestonden om een klooster voor de zusters Clarissen-Coletienen in Sint-Truiden op te richten. Bisschop Van Bommel was teleurgesteld in de keuze van de zusters Clarissen. Hij had ze namelijk veel liever naar Luik zien terugkeren. In zijn brief gaf hij ook de reden aan waarom Sint-Truiden niet zo'n geschikte plaats achtte om een klooster van Clarissen in te planten. Volgens de Luikse bisschop, had de geest van het secularisme al te zeer door de stad gewaaid. Hij vond het derhalve niet opportuun om twee kloosters van dezelfde franciscaanse orde (lees 2 bedelordes: Minderbroeders en Clarissen) in die stad onder te brengen. Hij stuurde zijn vicaris-generaal naar Gent om dat aan de zusters Clarissen duidelijk te maken. En de zusters gaven hun plan op om naar Sint-Truiden te komen. Tien jaar later zijn het de Clarissen van Mechelen die naar Sint-Truiden willen. Of is het Sint-Truiden dat roept?
In 1837 werd E.H. Ludovicus Gulielmus Cartuyvels pastoor-deken van Sint-Truiden. 'Een doe-mens', zo staat hij getypeerd in de geschiedenisboeken. En er is veel te doen. In het pas onafhankelijk geworden België, geboren uit oorlog en geweld, moeten onderwijs en ziekenzorg worden opgebouwd. Maar het geld daarvoor is er niet. Gezocht wordt naar mensen die deze taak op zich willen nemen zonder daarvoor betaald te worden. Vandaar dat beroep wordt gedaan op de religieuzen, mannen en vrouwen. Ook in Sint-Truiden. Het is op de eerste plaats een zorg voor de burgerlijke autoriteiten. In 1833 waren de Broeders van Liefde op vraag van het stadsbestuur al begonnen met een lagere school voor jongens. In 1838 namen ze in het burgerlijk hospitaal ook de zorg voor zieken, bejaarden en krankzinnigen op zich. Ook in 1838, nadat ze een stuk grond hadden verworven tussen de Abdijstraat en de Sint-Gangulfuskerk, werd een overeenkomst gesloten met de Zusters van Liefde om naar Sint-Truiden te komen. Maar er is nog veel meer te doen. En van bij zijn aantreden zet deken Cartuyvels zich erachter. Hij weet natuurlijk hoe stads- en gemeentebesturen ijveren om religieuzen binnen hun vestingen te krijgen. En ook dat dit niet eenvoudig is, niettegenstaande de groei van 'herstichte' orden en congregaties. Hij bedenkt een eigen tactiek. Meisjes van wie hij weet dat ze roeping hebben voor het religieuze leven leidt hij naar kloosters waarvan hij denkt hulp te kunnen gebruiken.
De eerste congregatie die hij zo naar Sint-Truiden brengt zijn de Grauwzusters. Zij worden gevraagd te zorgen voor de talrijke weeskinderen, meestal vondelingen, en om te helpen bij de thuisverzorging van zieken. Zij betrekken het oude klooster van de Cellebroeders in 1841. Op 11 april 1850 brengt hij zes Ursulinen vanuit Tildonk naar de oude refugiehuis van de Norbertijnen van Averbode. Zij werden gevraagd om met middelbaar onderwijs voor meisjes te beginnen. Daarmee heeft deken Cartuyvels een ruime bijdrage geleverd om de noden van de tijd op te lossen. Maar hij is ook een man Gods. Hij weet van de waarde van het gebed. En daarom wil hij dat er naast actieve congregaties die instaan voor de ziekenzorg en het onderwijs, ook een contemplatieve orde onderdak moet krijgen in Sint-Truiden. Met dat doel heeft hij al enkele meisjes van Sint-Truiden naar het clarissenklooster van Mechelen gebracht. Op een dag in 1851 staat hij weer in Mechelen, niet met nog een postulante, maar met de boodschap: 'Ik kom mijn meisjes halen!' Waarschijnlijk heeft hij ook gezegd dat hij voor hen al een onderkomen op het oog had: het klooster Jeruzalem.
Daar zal in Mechelen wel heel wat om te doen zijn geweest. Zelf gesticht vanuit Gent in 1835, en nu al gevraagd om zelf een stichting te beginnen in Sint-Truiden. Iemand van de gemeenschap had mogelijk nog weet van de plannen van het stichtingsklooster in Gent om zelf in Sint-Truiden te stichten en van de weigering van de bisschop van Luik. En ook van de redenen die hij daarvoor aangaf. Daartegenover een groep van jonge zusters, de meesten afkomstig uit Sint-Truiden, pleitend voor hun stad, de stad van Sint-Trudo, een stad bogend op een groots religieus verleden. En dan was er nog de aankoopprijs: 20.259,26 frank. Bovenop moest ook nog een hypotheek worden betaald, omdat het gebouw in onderpand was gegeven door Karel Frische, de eerste koper. Met registratiekosten werd voor het pand 26.353,08 fr. betaald. Twaalfduizend fr. legden de zusters onmiddellijk op tafel, de rest zou door de gemeenschap van Sint-Truiden worden betaald.
Onder leiding van E.H. Jan Van Kerkhoven, de geestelijke vader van de Mechelse gemeenschap en de abdis Marie-Françoise Bernaert maakten op 1 juli 1851 negen slotzusters de reis naar Sint-Truiden. Twee buitenzusters waren al eerder uit Mechelen vertrokken naar Sint-Truiden om alles in gereedheid to brengen. Met elf zouden zij de nieuwe stichting beginnen. Het waren:
1. Zr. Maria-Aloisia (Deodata) Bruyns, afkomstig van Mechelen, 31 jaar, abdis,
2. Zr. Marie-Stephanie (Theresia) Heytenis, afkomstig van Hechtel, 32 jaar, vicares,
3. Zr. Marie Julienne (Theresia) Lowet, afkomstig van Montenaken, 32 jaar, eerste portieres,
4. Zr. Marie-Constance (Josephina) Aspulco, afkomstig van Borlo, 27 jaar, novicemeesteres,
5. Zr. Marie-Seraphine (Paulina) Plevoets, afkomstig van Kozen, 33 j aar, kosteres,
6. Zr. Marie-Clementine (Lucia) Maricq, afkomstig van Sint-Truiden, 24 jaar, tweede portieres,
7. Zr. Marie-Dorothea (Anna) Sevenants, afkomstig van Sint-Truiden, 27 jaar, discreet,
8. Zr. Marie-Dyonisia (Ida) Jans, afkomstig van Alken, 24 jaar,
9. Zr. Marie-Pacifica (Joanna) Debruyn, afkomstig van Sint-Truiden, 31 jaar,
allen slotzusters, en
11. Zr. Antonia (Maria) Berchmans, afkomstig van Gent, 43 jaar, buitenzuster,
12. Zr. Aloysia (Catharina) Jans, afkomstig van Bouchout, 33 jaar, buitenzuster.
Het verhaal gaat dat de zusters in Sint-Truiden feestelijk werden ontvangen, door deken Cartuyvels, die ook zijn bisschop vertegenwoordigde en door de hele buurt. Het feest duurde tot middernacht... De kroniek zegt niets over 2 juli 1851, over het ontwaken van de zusters en hoe ze zijn begonnen met bidden en werken. Misschien heeft iemand wel gezongen: 'Als God het huis niet bouwt...' God heeft gebouwd, met hun handen, tot vandaag: precies 150 (ondertussen 160!) jaar later.
Sint-Truiden toen en nu
De zusters Clarissen in de Trudostad. Een besloten hofje in een rijke boomgaard. Of moeten we ons daar toch iets anders bij voorstellen? In 1851, het jaar waarin de zusters Clarissen in Sint-Truiden hun Jeruzalem betrekken, verhuist ook de familie Govaerts van het bescheiden pandje 'Klein Eegsken' naar het veel grotere 'In de Roden Engel'. Een fait-divers in de geschiedenis van een stad, maar met Jan ligt het iets anders. Hij, het winkelknechtje bij zijn oom Jozef, later het stukadoortje dat in de kerk van Ulbeek zijn geboortedorp en in het klooster van Wellen het nieuwe verguldsel aanbrengt, wordt gewoon, omdat hij spaarzaam en ondernemend is, een van de grote bouwheren van Sint Truiden. Dat kon. Je moest gewoon willen en meedoen. De omstandigheden waren gunstig in Sint-Truiden, midden 19e eeuw. In 1839 werd de eerste spoorlijn ingereden, de verbinding Landen - Sint-Truiden. Vijf jaar eerder was begonnen met de bouw van twee suikerfabrieken, een op Staaien en een in Bernissem. Ook de grote verbindingswegen met Luik, Tienen, Hasselt, Hannut en Diest werden aangelegd. Een nijver klein stadje wordt meegesleurd in een nieuwe tijd. Hele nieuwe woonwijken ontstaan. Jan Govaerts van 'In de Roden Engel' neemt heel de Stationsstraat voor zijn rekening. Gelovig man als hij is, steekt hij die pluimen niet alleen op zijn eigen hoed. Bij herhaling zegt hij tot wie het horen wil: 'De hemel is er en helpt'.
Als de zon schijnt over de stad, dan ook in het klooster. Maar voor de zusters Clarissen, meer nog dan voor Jan Govaerts, zijn en blijven de gunstige omstandigheden, een teken uit de hemel. Zusters leven vanuit een heel aparte relatie met God. Hij is begin en einde van hun bezig zijn, zelfs het kleinste is een gunst uit zijn hand. Dankbare vreugde groeit in het hart van de elf, die vanuit Mechelen naar Sint-Truiden gekomen zijn, als ze nog in hetzelfde jaar van hun komst hun eerste novice mochten aannemen. Als zuster Marie-Françoise Falise wordt ze op 21 juli 1852 ingekleed. Voor de zusters is dat een duidelijk teken dat God aan hun kant staat. Op 11 augustus houdt de gemeenschap haar eerste keuzekapittel. Mgr. Neven, grootvicaris van het bisdom Luik, is daarbij aanwezig. Zuster Marie Aloisia Bruyns wordt tot eerste abdis gekozen. Nog in 1852, op 30 december, komt Mgr. Theodorus de Montpellier, de kersverse opvolger van Mgr. Van Bommel op bezoek. Alle privileges die Mechelen bezit, krijgt nu ook Sint-Truiden. Daarmee is alles aanwezig wat voor een clarissengemeenschap noodzakelijk is, zo laat het ons de kroniek weten. Sint-Truiden kan varen.
Toch is voor de zusters, hun vaart in het Haspengouwse Sint-Truiden niet altijd een plezierige cruise. Ze beginnen met een aanzienlijke schuldenlast, hun deel in de aankoopsom. Inkomsten hebben ze niet. Ze zijn helemaal aangewezen op de goedwil van anderen. Wat ze kunnen sparen, is in het begin een mager overschot van wat de zusters mee naar het klooster brengen. Het was hun door Mgr. Van Bommel, de bisschop die hen zo graag in Luik had gewild, verboden om de hand uit te steken en zelf om een aalmoes te vragen. Zijn opvolger Mgr. De Montpellier maakte in 1853, op 12 augustus, feest van de heilige Clara, deze maatregel ongedaan. Voor de zusters betekent dat een grote steun, maar de gewoon zakelijke problemen zijn daarmee niet van de baan. In 1861, ze zijn dan al tien jaar aanwezig in hun Jeruzalem, bidden ze nog steeds in een gewezen danszaal, herinnering aan de Franse Revolutie. Het pand dat toen te bouwvallig was om er een serieuze prijs voor te krijgen, staat nu voor een stuk op instorten. Vooral het verblijf van de buitenzusters moet dringend hersteld worden.
Terwijl Govaerts en kompanen in Sint-Truiden hele stadswijken optrekken, kunnen de zusters alleen maar van verbouwen dromen, hoe noodzakelijk dit ook is. In 1862 schrijft de kroniekschrijfster in het gedenkboek: 'Het kwartier der buijtezusters was bouwvallig en wij hadden nog - geene andere kapel als eenen grooten zael niet tegenstaende dat wij al 11 à 12 jaren hier woonden; daerbij waren de plaetsen vervuld en wij waeren in de volstrekte onmogelijkheyd van kunnen te bouwen; want het klooster bezat niets dan de geringe som van 5.700 frs hetgene wij sedert lang gespaerd hadden voor den bouw' (Gedenkboek) . Het staat er als een noodkreet. Maar als de nood het hoogst is, is hulp nabij. Amper een jaar nadat de kroniekschrijfster meende 'in de volstrekte onmogelijkheid' te verkeren om te bouwen, nemen de zusters het resolute besluit om dat toch te doen. Als een bazuinstoot wordt het aangekondigd in dezelfde kroniek. Heeft zich één van de grote bouwpromotoren van Sint-Truiden bij de zusters Clarissen gemeld? Of is er een andere in de Diesterstraat komen opduiken? Helemaal niet. Of toch? In hun zoektocht om hulp zijn de zusters op Sint-Jozef gestoten, de voedstervader. Heel hun bouwproject leggen ze in zijn handen. Hij wordt gepromoveerd tot 'bouwheer'. En ze spelen het slim, die zusters. Het eerste gebouw dat ze zullen optrekken, is de kapel, ze zal toegewijd zijn aan Sint-Jozef.
In maart, de maand van Sint-Jozef, wordt de eerste steen gelegd. Deze steen, ingemetseld in de kapel weet tot vandaag: "Den 15 meert 1864. Deze kapel van den H. Joseph is gebouwd onder de bestiering van den Eerw. P. Leo Mommen, Minderbroeder, en de Eerw. Zr. M. Francisca Falise Abdis". Dag op dag, een jaar na de eerste steenlegging viert deken Cartuyvels de eerste eucharistie in de nieuwe kapel. Pater Bernard Van Loo, provinciaal van de Minderbroeders houdt de feestpreek. Sint-Jozef en de zusters hebben hun eerste gezamenlijk project tot een goed einde gebracht. En nog vrij snel ook!
Terecht zijn de zusters van mening dat ze de voedstervader bij de hand moeten houden, want er is nog zoveel te doen in hun klooster. En Sint-Jozef blijft helpen, wijs en voorzichtig, zoals hij gekend is. En de zusters blijven bouwen en verbouwen, herstellen en aanpassen waar de nood nijpt en de gelegenheid zich voordoet. Zo wordt het probleem met het ongezonde putwater door aansluiting op het waterleidingsnet opgelost. Dat gebeurt in 1909. Op aanraden van hun visitator Vreuls laten de zusters na de oorlog 1914-1918 elektriciteit leggen. Het zal nog vele jaren duren vooraleer elke zuster op haar cel (kamertje) kan beschikken over elektrische verlichting. In 1927 koopt het klooster de Jeruzalemsteeg aan met vier huisjes, 'omwille van de veiligheid van kapel en klooster', schrijft de kroniek. In 1929 komt er centrale verwarming in de buitenkapel, als tegemoetkoming voor de dienstdoende priester en de gelovigen die de diensten volgen. In 1934 krijgt het noviciaat een opknapbeurt. In 1935 wordt de witgekalkte voorgevel afgekapt en wordt een Clara-beeld boven de ingang geplaatst. In 1953 wordt de keuken vergroot en een bakhuis gebouwd. De bouwploeg is opnieuw present in 1961 tot 1963. Om het klooster leef- en bewoonbaar te houden moeten er grote aanpassings- en verbouwingswerken worden uitgevoerd. Het begint met de verbouwing en aanpassing van de buitenkapel. Dan volgt het bouwen van een bidplaats voor de slotzusters, een kapittelzaal, een ziekenkamer, een tweede spreekkamer, een naaiatelier, een hostiebakkerij en een aantal nieuwe cellen. Voor de buitenzusters wordt een werk- en recreatieplaats gebouwd.
In 1980 moeten enkele daken van het klooster vernieuwd worden. Het lijkt veel, maar veel meer dan het gewoon onderhoud is het niet. Elk huis van voor de Franse Revolutie zal een soortgelijk bouw- en verbouwpalmares kunnen voorleggen. Als het niet zo is, ligt het waarschijnlijk in puin of is het gevallen onder de sloophamer.
Er is ook een ander verhaal te schrijven. Los van bakstenen maar over mensen.
Als de zusters in Sint-Truiden komen wonen, telt de stad niet eens tienduizend 'zielen'. Ofschoon ze de zusters Clarissen, Coletienen, of hoe ze zich toen ook lieten noemen, voor het eerst in hun stad hebben, moet niemand de Truienaars uitleggen wie of wat religieuzen zijn. Hun stad is met de religieuzen groot geworden. Ze is gegroeid rond en met de abdij van Sint-Trudo, in een sfeer zoals we die ook terug vinden in het boek van Umberto Eco, 'In de naam van de Roos'. Een apocalyptische brand, zoals ook beschreven in het boek, heeft ook in Sarchinium gewoed. Een brandje bij de buren was voldoende om een ooievaarsnest in een van de abdijtorens vuur te doen vatten en de abdij in vlammen te zetten. Toen de omwonenden naar de abdij holden om te blussen, dachten de broeders dat het om 'een opstand' ging en ze sloten de poorten. Eer wederzijds duidelijk was waarover het ging, lag de abdij in as. Stukje bij beetje hebben ze elkaar beter leren kennen, de Benedictijnen en de Truienaars. Tot ze elkaar niet meer konden missen. De oude stad is niet voor niets onder de mantel van Sint-Trudo gekropen. Want meer dan de stad was de abdij bekend. De plaats had een bijna wereldwijde aantrekkingskracht op alles wat religieus was. Zo ook op de eerste minderbroeders. In 1224, nog tijdens het leven van Franciscus, kwamen zij er aan 'op blote voeten', om er te blijven. Hoezeer Sint-Truiden een stad van kerken en kloosters was toont ons ook een gravure geëtst door Remacle Leloup in 1736. Zeventien torens en torentjes, de grote aandachttrekkers, maar ook die van de bescheiden kapelletjes, maken de stad tot een groot reliekschrijn. En, moet je horen, uit al die zeventien torens klinkt 's morgens, 's middags en 's avonds het Angelus. En de mensen kennen hun klokje, als de stem van de zusters, broeders en paters die er wonen.
Als de zusters Clarissen in Sint-Truiden komen, is dat Sint-Truiden evenwel verdwenen. De religieuzen zijn door de Franse Revolutie verjaagd, en zij, die woonden in de schaduw van de toren, hebben daar aan meegewerkt. 'Nogal enthousiast', schrijft later Mgr. Van Bommel. En begrijpelijk. Al die misdienaars, in al die 17 kapelletjes, en altijd de vinger van een wakende zuster als je eens kattenkwaad wilde uitsteken. De Truienaars woonden te dicht onder de toren om niet ook eens tegen een kerkpilaar te trappen.
In 1851 is de Franse Revolutie vergeten, ademt de stad in een nieuw soort vrijheid, en hebben velen weer nood aan een toren om veilig onder te wonen. In de 1.562 huizen, die er dan staan, groeit de welvaart. Maar zoals altijd groeit welvaart erg ongelijk. Het Matteüseffect, dat de armen armer en de rijken rijker worden, is van alle tijden. De kleine man die werkt in de landbouw en de veeteelt, of in een van de kleine industrieën, de twee suikerfabrieken, de acht graanmolens, de twee zeep- en de drie zoutziederijen, de vijf leerlooierijen, de vier stenen pannenbakkerijen, de dertien brouwerijen en de evenveel stokerijen, verdient zijn brood. Maar boeren en bazen verdienen dubbel naar gelang ze hun werknemers klein kunnen houden. En dat doen ze. Sociale voorzieningen zijn er niet. En de arbeider verdrinkt zijn woede en veel van wat zijn gezin nodig heeft in een of ander café, op zijn beurt eigendom van een van de stokerij en of brouwerij en. De eersten die bij de zusters komen aanbellen, niet om te vragen, maar gewoon om uit te wenen en eens te klappen, zijn deze arme duvels. En wat vertellen dan de zusters? Nergens staat het in oude kronieken genoteerd. En toch hoor ik de zusters spreken, eenvoudig, nuchter, de dingen doorschouwend zoals ze werkelijk zijn, maar ook balsemend met wat ze beleven als hun spiritualiteit, de almachtige God die mens wordt, om de mens te redden. Geen citaten dus uit grote documenten. De latere priester Daens is nog een collegeventje en de grote Leo XIII, aartsbisschop in Perugia. En in het klooster leven de zusters met hun kleine vreugden en soms grote smarten. In 1887 vieren ze de vijfentwintigste verjaardag van de verkiezing van Ferwaarde Moeder Abdis, soeur Marie Françoise Fallise. Je weet wel, het eerste postulantje dat ze nog in het jaar van hun aan komst in Sint-Truiden mochten ontvangen.
Drie jaar later een heel andere stemming. In 1890 woedt over heel Europa een besmettelijke ziekte, 'influenza', geheten. En de kroniek vertelt verder:
‘Gezonde menschen konden nog al aan die ziekte wederstaan, maar ziekelijken of die eene verouderde kwaal hadden, voor dezen was dikwijls de dood het gevolg’. De eerste die in het klooster door de ziekte werd overvallen was onze oude leekezuster lubilares zuster Antonia. Na enkele dagen ziek te zijn geweest overleed ze op 31 maart 1890. Zuster Aloysia Janssens, leekezuster geboortig van Bouchout bij Antwerpen die met zuster Antonia van Mechelen gekomen is en zoo lange jaren hare gezellin geweest is, volgde haar spoedig in het graf ten gevolge van dezelfde ziekte op den 13 april van het zelfdejaar. Daags na de dood van zuster Aloysia wordt onze Eerw. Moeder Abdis, Sr. Marie Françoise Fallise, die 27 jaren overste van ons klooster geweest is, ook van die ziekte aangetast en ter oorzake van de hartziekte waaraan onze lieve Moeder reeds sedert vele jaren leed, maakte de ziekte rassen voortgang en 's maandags 21 april tussen 12 en 1 uur 's middags gaf zij haren geest; met aandoening herinneren wij ons de laatste ogenblikken van onze dierbare Moeder, als wij bij haar sterfbed neerknielden, hoe zij hare stervende hand ophief om ons haren laatste zegen te geven, ook zal hare gedachtens inzegening blijven, en onder hare bestiering zijn klooster en kerk gebouwd’. En de eerwaarde kroniekschrijfster brengt ons na dit met ontroering geschreven bericht terug tot de orde van de dag. ‘Den 6denMei daaropvolgende heeft Monseigneur Rutten de kiezing gedaan en toen is onze Eerw. Moeder Abdis Sr. M. Antonia Damen gekozen’.
Tien jaar is zuster Maria-Antonia abdis geweest van het klooster. Het eerste grote jubileum, 50 jaar in Sint-Truiden, heeft zij niet meer mogen meemaken. Zij stierf in 1900 na een langdurige en pijnlijke ziekte. Wat in de 'Gedenkschriften' staat genoteerd ter herinnering aan de laatste 10 jaar, zijn meestal overlijdensberichten van zusters en weldoeners en wat deze laatste groep aan het klooster heeft nagelaten. Het komt me voor dat we voortdurend in een sterfhuis staan om hen te gedenken die gestorven zijn. We lezen: ‘In het jaar 18911 is de goede Mevrouw Bechaerts gestorven die in den bouw van het klooster zoveel gegeven heeft. Kort voor hare dood hebben we nog 200 fr: van haar gekregen. Omtrent denzelfden tijd is Madame Germels gestorven die ook eene goede weldoenster van het klooster was en ons kort voor hare dood eenen dubbelen wagen kolen heeft gegeven, alsook verscheidene zaken voor de kerk en heeft ons nog 1.000 fr. achtergelaten. Den 2den April van hetzelfde overleed ook eene buitenzuster Sr. Elisabeth Hermans geboortig van Weert die aan het klooster ook veel dienst bewezen heeft door het rondhalen van aalmoezen, en eene bijzondere manier had om met de menschen om te gaan en iets te krijgen’. Tussen de vele overlijdensberichten van zusters en weldoeners heel uitzonderlijk een streepje licht, zoals over de ‘gouden jubile van Sr. Marie Dorothee, die gevierd werd omtrent denzelfden tijd dat Sr. Archangela Misotten geboortig van Overpelt overleed’.
Het is alsof de kroniekschrijfster ‘den 2den Juli 1901’, dag waarop de zusters 50 jaar in Sint-Truiden aanwezig zijn, plotseling een andere pen ter hand neemt. Zij schrijft nog wel: ‘wij meenden dit feest maar eenvoudig te vieren, maar zo gaat het verder, onze goede buren hebben samengespannen met den Eerw. heer Van Oost, Pastoor van de St. Gangulfuskerk om het zeer plechtig te maken, ook was het feest in geheel de parochie, zij hadden de straat versierd met schoone denneboompjes, vaantjes en andere versierselen, ook den voorgevel van ons klooster waar insgelijks schoone jaarschriften prijkten’. Ze hebben ervan genoten, de zusters, van de dag zelf en ook nog dagen later. Want pastoor Van Oost en professor Roovers hebben na het feest een omhaling gedaan in de stad om voor de zusters ‘verschen vis te koopen, waarvan wij langen tljd genot gehad hebben’.
In 1891 verscheen de encycliek Rerum Novarum. Zij die destijds door de maatschappij aan de rand werden gedrukt en bij de zusters hun nood kwamen klagen en opbeuring zoeken, hebben nu hun bonden en optochten, 1 mei en Rerum Novarum op Hemelvaartsdag. De bezoekers van kapel en klooster zijn vooral mensen die lijden onder allerlei kwalen en de zusters om een gebed vragen. De zusters zijn ook nederig genoeg om van trouwlustigen eieren aan te nemen en in ruil daarvoor te bidden om zon op hun trouwdag. Eenvoudig en mooi. Zoals de nieuwe eeuw.
In 1912 werd wereldwijd de 700ste verjaardag herdacht van de ‘Instelling onzer tweede orde’. Paus Pius X verleent de zusters Clarissen tal van gunsten en de orde zelf viert het "Seraphiensch jube1jaar" zo vroom als mogelijk. In de nacht van 19 op 20 maart, de nacht waarin Clara is ingetreden, wordt een aanbidding gehouden. Het feest van de H. Clara (toen nog op 12 augustus) wordt met een triduüm opgeluisterd. Voor Sint-Truiden heeft het jube1jaar nog een extra gouden randje. Vier postulanten leggen in dat jaar professie af. Het was acht jaar geleden dat nog een professiefeest plaats had.
En dan is er de grote oorlog. Noch met de Ie en noch met de IIe Wereldoorlog hebben de zusters rechtstreeks te maken gehad. Tenzij misschien die ene bomscherf die op het dak is terechtgekomen en daar enige schade heeft aangericht. Van de slotzusters heeft geen enkele in geen van beide wereldoorlogen ook maar een Duitser gezien. En toch mogen we het ons niet zo voorstellen dat zij in hun slot ver van de oorlog afstonden. Ze stonden er midden in, daarvan waren ze overtuigd, maar zagen niets, wisten niet of de 'vijand' dichtbij of veraf was, of hij hen in de gaten hield, of überhaupt helemaal niet naar hen omkeek. In hun radeloosheid werd besloten ‘als wij gespaard blijven en ons klooster niet moeten verlaten’, zoals toen bijna alle Clarissen van Belgïe moesten doen, ‘ter oorzake van den grooten overlast der Duitschers, dat wij dan na den oorlog een greet beeld van 't H. Hart van Jezus, in het klooster zouden plaatsen’. In 1918 was Sr. M. Margareta novice. Bij haar professie hebben haar ouders Antoinette en Jean Raskin van Stevoort een H. Hartbeeld betaald. Tot 1964 heeft het in de pandgang gestaan. Toen hebben de zusters het aan de familie teruggegeven.
‘Op Zondag, 5 Mei 1940, begonnen we onze jaarlijkse retret die gepredikt werd door Eerw. Pater Lucas Van Hecke. Zij verliep in grote kalmte en niemand vermoedde dat de vreselijkste aller oorlogen nabij was. De sluiting had plaats op Vrijdag 10 Mei in den voormiddag omdat de predikant niet langer ken blijven. Reeds in den vroegen morgen van then dag werden we verontrust door geronk van vliegtuigen en geschut. We zagen zelfs voor de H. Mis van 6 uur parachutes neerkomen, doch de Pater zei ons dat dit enkel schietoefeningen waren, wat hij inderdaad meende, dat in België geen oorlog kwam, Pater Valentinus had het immers voorspeld, enz.’ Voor het middag was wisten de zusters dat het oorlog was, en in de namiddag waren ze getuigen van verschillende luchtgevechten. ‘Toen zijn we allemaal een pak gaan maken om mee te nemen voor het geval dat we zouden gedwongen worden te evacueren’. Die nacht sliepen de zusters in de kelder. Ook het heilig Sacrament werd naar de schuilkelder gebracht. ‘A1len waren ontroerd en weenden toen Jezus onze arme schuilplaats kwam delen. We hebben de H. Ciborie geplaatst in een Tabernakel (dat we in de Goede Week gebruiken) op de armzalige tafel van den kelder met wit linnen bedekt. Toen Hij, de Meester van leven en dood en de getrouwste aller vrienden, zo dicht bij ons was, waren we veel geruster. Sr. M. Madeleine haalde in den hof, niettegenstaande het gedurig schieten, twee schoone ruikers muguets' om bij Jezus te zetten. We baden zonder ophouden’.
Als zaterdag kerk en klooster van de Minderbroeders afbranden zijn de zusters opnieuw uit het lood geslagen. Terwij1 ze zich nog angstig afvragen, en wat met ons klooster, wordt er hevig aan de bel getrokken. De Clarissen van Hasselt zijn daar. Per autobus waren de oudere zusters van Hasselt naar Sint-Truiden gebracht. Met open armen werden ze door de zusters van Sint-Truiden ontvangen. In het 'gedenkboek' staan ze opgetekend, allemaal, onder het koosnaampje: 'meizusjes'.
Samen overleven. Zo kan je het ongeschreven verbond samenvatten tussen de zusters en hun omgeving. De buitenzusters, onder de oorlog bedelzusters, een titel die ze als tweede tak van een bedelorde ook in vredestijd mogen dragen, gingen bij de boeren in de omtrek op bedeltocht. En 's avonds en 's nachts werd "de waar" door weldoeners en buren naar het klooster gebracht en gehaald, en verdeeld. In de gedenkschriften staat een 'Duitsch soldaat' vermeld die eigenhandig patatten en graan naar het klooster bracht, omdat de weldoeners het niet durfden. ‘Hier zusters, gij moet ook eten’, moet hij hebben gezegd. En dat hebben de mensen van Sint-Truiden natuurlijk geweten. Wie 's nachts met wat graan, spek, eieren of boter onderweg was en door een Duitser of controleur werd tegengehouden, hoefde maar te fluisteren : ‘'t is voor de Clariskes’, en hij kon met zijn kostbare vracht verder, al dan niet voor de zusters.
Als op een zondag alle weerbare mannen van de stad opgeroepen werden om in Brustem op het vliegveld te gaan werken, hield een groep zich schuil bij de Clarissen om aan de dwangarbeid te ontsnappen. ‘Gedurende al die jaren hebben de Duitsche militairen ons binnen en buiten het slot gerust gelaten. Wij hebben noch soldaat, noch controleur gezien. In 't begin mochten we de klok niet luiden voor de Kerkelijke diensten; later werd dit verbod ingetrokken, maar, voor het Godd. Officie hebben we toch gedurende gansch den oorlog geluid met de refterklok’. De klok van het protest!
‘Op 9 mei 1944, allervreeselijkst bombardement van het vliegplein met oorverdovend lawaai. We zijn allen naar het Koor gelopen, alwaar we aanhoudend hebben gebeden; geroepen tot God om hulp en bescherming voor de stad en leniging voor de slachtoffers, als om barm hartigheid voor de stervenden. Het moet toch wel een uur geduurd hebben. Toen we daarna buiten kwamen, was de lucht nog grijs van het stof. We meenden dat de gansche stad in puin lag; en toch waren al de bommen terecht gekomen op het vliegplein, een uitgezonderd maar. Het vliegplein was vreselijk gehavend. Maar dat was de bevreyding nog niet’. ‘Op 5 juni landden de geallieerden in Frankrijk Deo gratias! Zij gingen zo spoedig vooruit dat, reeds op het eind van Augustus, de Amerikanen kort bij Sint-Truiden waren. We hebben daarna nog veel angst en schrik uitgestaan, want alle dagen hoorden we bommen vallen, schieten langs alle kanten, ontploffingen knallen’, enz...
‘Op 7 september, rond 3 uur, vreselijk kanongebulder en een ontstuimige wind jaagt door de lucht. 't Is of de hel losgelaten is! We gaan naar het Koor om de Vespers te doen, alvorens naar de kelder te gaan. Moeder Abdis doet ons ook het officie van 's nachts bidden. Wie weet wanneer we anders nog de kans zouden krijgen het samen te doen! Zij is nochtans genoodzaakt ons teken te doen van ons wat te haasten; zo akelig is het buiten; en het wordt al erger en erger. Maar we bidden met zoveel te meer vuur: Hebben we niet het voorgevoel onzer aanstaande bevrijding op dit schoon feest van Maria bGeboorte?’ Op 8 september 1944, 's morgens vroeg, de zusters zijn nog in het koor, trekken de Amerikanen Sint-Truiden binnen.
Een stoet van feestelijkheden volgt op de magere oorlogsjaren. Het is alsof datgene wat in stilte is ontkiemd nu plotseling naar buiten breekt. In 1947 wordt het vijfde eeuwfeest van het afsterven van de hervormster van de Clarissenorde, de heilige Coleta, herdacht. Gedurende een jaar wordt het feest voorbereid. In de week rond haar feest (6 maart) volgt de ene religieuze plechtigheid na de andere. Grote predikanten houden triduüms en feestpreken, de schola van de Minderbroeders luistert de diensten op, het volk is talrijk en uitbundig aanwezig. Hoogtepunt van het feest: de relieken van de heilige Coleta, alsook haar habijt en mantel worden voor een paar dagen naar Sint-Truiden gebracht. De kroniekschrijfster weet: ‘De H. Mantel en Habijt van meer dan vijfhonderd jaar oud; zijn omtrent van dezelfde stof dan hetgeen wij dragen. En het is vervaardigd juist gelijk het onze!’
In 1949 en 1950 worden twee luisterrijke feesten gevierd. De zilveren ambtsjubilea van Eerw. Moeder Abdis Maria Gerardine Cleeren en Zuster Maria Aloysia Raskin, novicemeesteres op 11 oktober, feest van Maria's Moederschap en het gouden kloosterjubileum van abdis Gerardine Cleeren op 16 januari. Het lijken wel voorbereidingen op het grote jubileum: 100 jaar Clarissen in Sint-Truiden! Een viering in alle stilte, zo is de wens van de jubilarissen. Maar dat lukt niet. Parochie en stad vieren mee. Uitbundig! Mgr. Kerkhofs, in de stad aanwezig voor een vormselplechtigheid, komt de eerwaarde zusters eveneens feliciteren. ‘Tot in 1951’, zegt hij bij zijn vertrek. Het staat als een startschot voor het grote jubelfeest in de gedenkschriften opgetekend.
5 augustus 1951, hét eeuwfeest! Voor de zusters Clarissen ontegensprekelijk een Tabor-moment. En gelukkig maar. Mensen hebben soms van die momenten nodig, waarop ze voelen dat het goed is. ‘Laat ons hier drie tenten bouwen’!
De openluchtmis op het Sint-Gangulfusplein met plechtige assistentie van Mgr. Valentinus Stappers, minderbroeder-missiebisschop, wordt door de vele aanwezigen en zeker door de zusters, die van in het klooster de plechtigheid kunnen volgen, ervaren als een jubelpsalm, een kreet van dankbare vreugde. In zijn feestpreek zegt predikant pater Bruno Vijdt over de zusters: ‘Deze Godgewijde zielen die vrijwillig afstand gedaan hebben van de wereld, verhinderen door hun alles gevende offerliefde en hun gestadige boetedoening dat diezelfde wereld in een nog hollender vaart naar de afgrond zou stormen. Zij zijn de rechtvaardigen, om wie een ganse streek gespaard blijft’. Het maakt de mensen stil. Als aan het einde van de viering de burgemeester het woord neemt, is het om dank te zeggen aan de zusters namens heel de bevolking, een dankbaarheid die zal blijven. Heel stil wordt het als zuster vicares vanuit het slot de mensen toespreekt. 's Anderendaags schrijft Het Belang van Limburg: ‘De korte toespraak van de Zuster, die gehouden was in een ongekunstelde, doch zeer keurige taal, maakte op alle toehoorders een zeer diepe indruk’. Vele honderden Truienaars zijn daarna langs de tralie geschoven, nieuwsgierig natuurlijk, om eens te zien, maar ook om op een eigen manier de zusters een woord van dank toe te spreken, zon der wierook.
Acht dagen duurt het feest. Op 12 augustus, feest van de H. Clara, wordt met een plechtige dankmis een punt gezet achter een onvergeteliik feest. ‘Nooit zullen we kunnen vergeten wat 'n waardering de geeste1ijkheid der stad, de bevolking en de vele weldoeners ons hebben betoond bij dit Eeuwfeest. De goede God weze er eeuwig om geloofd en geprezen’.
Kom laten we afdalen…!
Op 10 januari 1951 publiceerde paus Pius XII een pauselijke constitutie over de contemplatieve zustergemeenschappen, zeg maar de slotzusters. Sponsa Christi. In zijn constitutie spreekt de paus zijn bezorgdheid uit en geeft aanzetten om ‘sommige elementen welke slechts uiterlijk en bijkomstig zijn, met de nodige wijsheid en voorzichtigheid aan de tegenwoordige omstandiheden aan te passen’. Het klinkt verrassend en al vrij postconciliair. De paus toont ook de weg aan om tot die aanpassingen te komen. De slotkloosters moeten zich verenigen in federaties ‘om de nadelen en moelijkheden te voorkomen die een volledige scheiding kan veroorzaken; om de religieuze geest te bewaren en de regeltucht te handhaven, doch ook om de economische situatie te vergemakkelljken’".
Na nogal wat over en weer gepraat, beslissen de 22 Vlaamse clarissenkloosters om een federatie te stichten: Vlaamse Federatie H. Clara - H. Coleta. Op de Algemene Raadsvergadering te Mechelen wordt in mei 1955 de Eerwaarde Moeder Abdis van Sint-Truiden, zuster Aloysia Raskin, tot voorzitster van de federatie gekozen. Niet onverwachts. Want in de besprekingen die aan de keuzevergadering voorafgingen had Sint-Truiden al meer dan eens het voortouw genomen. Maar het voorzitterschap heeft zijn onmiddellijke gevolgen voor het eigen klooster. De noden binnen de jonge federatie worden aan Sint-Truiden teovertrouwd. En de eerste kloosters die de noodklok luiden zijn Antwerpen, Lier en Ieper. De eerste ‘portieres’ van Sint-Truiden, zr. Marie Lutgarde Dexters wordt naar Antwerpen gezonden om er tot abdis gekozen te worden.
Zuster Maria Piaa biedt zich aan om in Ieper te gaan helpen. Ook zij wordt er tot abdis gekozen. De aderlating laat zich in Sint-Truiden gevoelen. Op Sacramentsdag 1958 bij het zingen van het Lauda Sion missen de zusters de juiste toon. Paniek natuurlijk. En of de zusters het zouden aandurven om de hoogmis op 15 augustus te zingen? Stemmen worden gewikt en gewogen. Maar het geheel wordt te licht bevonden. Tot iemand van binnen denkt: wij hebben ook nog buitenzusters! Dat denken alleen al is revolutionair. Tijdens de oorlog hebben de zusters een getralied venstertje laten plaatsen om een zieke buitenzuster de kans te geven met moeder abdis te spreken. Tussen beide groepen staat de tralie. Zuster Francisca en zuster Emmanuel, buitenzusters, leren de gezangen voor O.L.Vrouwhemelvaart. En op de hoogdag zelf zingen zij aan de ene kant van de tralie en zuster Rosa, slotzuster, aan de andere kant de mis voor. En het klinkt goed. ‘Hemels’ schrijft de kroniekschrijfster, omdat zij weet van de inspanningen die geleverd zijn om het zo te kunnen. In oktober van hetzelfde jaar, 1958, wordt kardinaal Roncalli, als Johannes XXIII tot paus gekozen.
Met het aanwerven van de buitenzusters in het kloosterkoor, maar nog meer door in federatieverband te gaan samenwerken, waren de zusters Clarissen van Sint-Truiden al op weg met het aggiornamento waartoe Johannes XXIII zou oproepen. Waar het met de kerk en het religieuze leven naartoe zou gaan wisten de zusters toen ook nog niet, maar met veranderingen hadden ze zich wel verzoend.
In 1962, het jaar waarin het Tweede Vaticaans Concilie wordt geopend, zitten de zusters onder de kalk. Onder leiding van E.H. Gelvers worden de grootste verbouwingswerken uitgevoerd uit de geschiedenis van ‘Jeruzalem’. En omdat de winter bijtend koud is en de bouwvakkers buiten toch niet kunnen werken, blijven ze in het klooster actief. Onder de kalk wordt nauwelijks iets vernomen over wat in Rome gaande is. In hun "gedenkschrift" noteren de zusters er niets over.
In 1963 sterft moeder Maria Aloysla Raskin, abdis. Twaalf jaar heeft ze de gemeenschap van Sint-Truiden geleid. De laatste zeven jaar was ze ook nog presidente van de door haar mede opgerichte federatie van Vlaamse Clarissen. Over haar schrijft de kroniekschrijfster: ‘Moeders grote geest zon op verruiming, in eenklank met de verjongingsdrang van Paus Johannes. Verklaart dit wellicht haar grote liefde voor deze jeugdige tachtigjarige, die zij vertrouwelljk ‘paus johanneske’ noemde?’ Ofschoon er niet over geschreven werd, de geest van het concilie was aanwezig. In 1967 wordt er uitdrukkelijk toch over geschreven. De Kerk zelf is (mede) op zoek! Ze wil een arme, dienende Kerk zijn. Ook in de opvatting over het religieuze leven is iets nieuws naar voren gekomen. Het conciliare document Perfectae Caritatis over de aangepaste vernieuwing bij de kloosterlingen vindt zijns gelijke niet in de kerkgeschiedenis. Heel om vangrijk is de opdracht die ons gegeven wordt. Ordeswijd wordt aan die opdracht gewerkt. Het begint met het samenstellen van nieuwe constituties, een praktische, aan de tijd aangepaste toepassing van de regel.
15 augustus 1968: Rumoer in Sint-Truiden. De stad neemt afscheid van de zusters Clarissen die naar Formosa (Taiwan) zullen vertrekken om er een nieuwe stichting te beginnen. Op vraag van de aartsbisschop van Taipei om contemplatieven in zijn bisdom te hebben, reageert het klooster van Gent positief. Twee zusters zullen vertrekken. Te weinig natuurlijk. Sint-Truiden verdubbelt het aantal en "zendt" zr. Florienne Van Brabant en zr. Marie-Josee Thijs. In september reizen ze af. Hun inzet aldaar loopt over enkele jaren. Na een oproep aan Filippijnse Clarissen hebben deze wat later de vlag overgenomen. De zusters blijven deze ‘vier eersten’ als de pioniers van de stichting op Taiwan beschouwen. Nog heel recent, in 2000, startten zij met een tweede stichting in Hong Kong, China.
Tien jaar na het concilie schrijven de zusters iets over de veranderingen in hun gemeenschap en maken ze ook een evaluatie. We citeren (bondig) : ‘Er is meer vrijheld in de beleving van ons levensideaal, wat meer volwassenheid vraagt. Er is een zoeken naar echtheid. Alles wat men doet moet verantwoord zijn, geen zinloze gebruiken meer. Het menselijke wordt meer gewaardeerd. We weten ons solidair met heel de mensheid in de opbouw van deze wereld. Er wordt rekening gehouden met de eigen aanleg en er wordt verantwoordelijkheid doorgegeven. Den dialoog komt moeizaam op gang onder de leden van de gemeenschap maar er wordt aan gewerkt! Er zijn minder mondgebeden, maar meer tijd voor persoonlljk gebed. De buitenzusters vormen meer dan vroeger een gemeenschap met de slotzusters. Er worden voor de jonge religieuzen vormingslessen gegeven in meerdere monasteria. Dat bevordert ook het onderling contact. We ervaren dat het doorgeven van verantwoordelijkheid vreugde geeft aan wie verantwoordelijkheid kreeg en ook helpt bij het ontplooien van haar persoonlijkheid. Nadeel is dat sommigen de gekregen verantwoordelljkheld niet aan kunnen en individualistisch worden. We moeten opletten dat we het nuttigheidsaspect bij onze arbeid niet overbeklemtonen. De zorg die we besteden aan de gebedstijden is goed, maar gebed heeft innerlijke bezieling nodig’.
Het jaar 1976 is een Franciscusjaar en daarbovenop gedenken de zusters van Sint-Truiden dat ze 125 jaar in de Trudostad zijn. Het eerste vieren ze mee met de franciscaanse gemeenschap, religieus-uitbundig, het tweede werd in alle intimiteit herdacht. Mgr. Heuschen ging wel voor in de eucharistieviering en de gouverneur van Limburg L. Roppe stuurde gelukwensen.
Het jaar nadien, na een pijnlijke ziekte van ongeveer zes maanden, sterft zuster Coleta Vanherk. Zij was abdis van 1963 tot 1975. Bij haar overlijden was zij vicares en presidente van de federatie. Gekend om haar liefde en ijver voor de Jonge Kerken, kwam mede dankzij haar, de stichting in Taiwan tot stand. De federale raad schreef erkentelijk als deelneming bij haar heengaan aan de zusters van Sint-Truiden: ‘Onze goede medezusters van Sint-Truiden gedenken we heel hartelijk. Hun gemeenschap schonk ons de leiding van twee eminente presidentes. Moge dit een zegen worden voor hen’.
Zuster Godelieve Perilleux wordt de nieuwe abdis in 1975. Ofschoon geen presidente blijft ze zorgend helpen in andere gemeenschappen. Zo wordt zuster Gertrude met de regelmaat van een klok naar Boom gestuurd om de gemeenschap daar gewoon te helpen.
Ondertussen gaat het concilie langzaam zijn weg. In het klooster is heel wat op gang gebracht. De vroeger, vooral voor gewone leken, zo fascinerende tralie is praktisch verdwenen. Contact met de slotzusters wordt gemakkelijker. Buiten het klooster groeit de vraag naar authenticiteit. Kloosters worden beschouwd als rotsen in de branding. Wat bezielt die kloosterlingen, dat ze het uithouden in dat slot?! Vooral jongeren willen het weten. Ze komen de zusters bevragen over hun leven, hun geloof, hun spiritualiteit. ‘Laat ons iets zien, laat ons iets meebeleven van jullie contemplatieve leven!' Leerlingen komen luisteren naar de zusters, tot die er smaak in krijgen om jongeren over hun leven te vertellen. Er worden door de zusters bezinningsdagen ingelegd en de jongeren komen er op af! ‘Ik heb de indruk dat de Clarissengemeenschap van Sint-Truiden leeft en daar ben ik bjzonder blij om, vooral met de contacten met de jongeren’ zo schrijft Mgr. Heuschen in 1982.
In 1985 is paus Johannes-Paulus II op bezoek in België. In hun gedenkschrift noteren de zusters heel spontaan: ‘De paus is bij ons geweest’. Alsof hij in de Diesterstraat is afgestapt. Dat is natuurlijk niet zo, ze willen eenvoudig zeggen wat een diepe indruk dat bezoek op hen heeft gemaakt. Alles wat over het pausbezoek op T.V. kwam, hebben ze met grote aandacht gevolgd. Zelf hebben ze de paus ontmoet in Koekelberg. ‘Verloren in de massa, een met allen die we dagelijks biddend naar God toedragen, was het een unieke ervaring van eenheid en verbondenheid’.
‘Begin 1990 is het misschien interessant om eens iets te zeggen over de samenstelling van onze gemeenschap op dit ogenblik’, aldus de kroniekschrijfster. Ze weet dat de gemeenschap zoals ze er op dat ogenblik uitziet al vele jaren meedraait, onveranderd. Dat er twijfel rijst omtrent de mogelijkheid om nog kandidaten aan te nemen, omdat de generatiekloof praktisch niet meer te overbruggen is. Maar in 1991 treedt een jonge vrouw van 22 jaar opnieuw in de gemeenschap in. In een kranteninterview zegt ze: ‘Hier word je uitgedaagd om met elkaar te leven. Dat is ook de enige manier om te groeien. Door iets weg te moffelen groei je niet. Hier word je geconfronteerd met jezelf, leer je ook vergeving schenken en vragen, leer je van elkaar houden vanuit de liefde van de Heer. Alleen vanuit Hem kunnen en mogen we samenleven. Hij is liefde, ik zou het willen worden. Dat is denk ik de essentie van ons leven. In die zin is het hier eigenlijk elke dag een stukje Pasen’.
Het Clara-jaar 1993-1994 was ook voor de gemeenschap van Sint-Truiden een feestelijk jubeljaar. En ze hadden een excuus voor dit uitbundig vieren! Bij zijn bezoek aan Assisi zei paus Johannes-Paulus II tot de Clarissengemeenschap : ‘Wanneer jullie het geboortejaar van Clara gaan vieren moeten jullie dat doen met grote plechtigheid’. Rond dit feest is door alle Clarissen hard gewerkt. Ze wilden hun heilige stichteres Clara, als ‘lichtend voorbeeld’ stellen voor alle mensen en dat in het zicht van het jaar 2000, het derde millennium.
De twee opgefriste kamers van het noviciaatshuis in de Diesterstraat zijn vandaag te eng voor de opleiding van een zuster Claris. Jongeren in opleiding volgen de GNW, een gemeenschappelijke noviciaatswerking waar diverse ordes en congregaties aan deelnemen. Zij volgen ook lessen aan het Seminarie van Hasselt: o.a. Filisofie, Sacramentenleer, Christologie, Exegese. Voor Minderbroeders en Clarissen is er het ‘Franciscaans Treffen’. Behalve dat ze er leren wat het zeggen wit volgeling van Franciscus of Clara te zijn, leren ze er ook elkaar kennen. En dat is niet slecht, want de Clarissen staan samen met de Minderbroeders, en met de vele congregaties die de spiritualitiet van Franciscus of Clara volgen, in wat men ‘de franciscaanse beweging’ noemt. Een eenlijnige beweging, een wave, zoals wind in een korenveld. Daarom is het goed dat er onderling contact is, dat er samen wordt gebeden en gesproken. Dat zusters en broeders leven vanuit eenzelfde charisma, om samen het goede van Franciscus en Clara aan de wereld door te geven.
Dat ‘samen’ heeft vandaag een andere klank dan pakweg 50 jaar geleden. Toen klonk een Te Deum als een triomfantelijke bazuinstoot. Vandaag is de kerk zich bewust dat ze nog een strijdende kerk is, een minderheid. Het sterkst laat zich dit voelen in het kerkbezoek en het aantal dat zich geroepen weet voor het kloosterleven of het priesterschap. In het kerkbeeld van vandaag worden kloostergemeenschappen gezien als ‘vuur onder de as’. Als een haast onzichtbaar, maar hoopvol teken voor de toekomst.
Jan Moriaux ofm