Psalm 85
Trouw en waarheid omhelzen elkaar.
Psalm 85
1. Voor de koorleider van de Korachieten, een psalm.
2. Gij hebt behagen gehad in uw land, Heer,
Gij hebt de ballingsschap van Jakob ten goede gekeerd,
3. Gij hebt de schuld van uw volk verdragen
en bedekte al zijn zonden.
4. Gij bedwong uw woede
en hebt uw brandende toorn gekeerd.
5. God, onze Helper, keer tot ons terug,
keer uw weerzin af, wees weer met ons.
6. Wilt Gij voor eeuwig vertoornd op ons zijn,
verbolgen blijven van geslacht op geslacht?
7. Keer ons weer terug, doe ons herleven,
dan zullen wij ons in u verheugen.
8. Toon ons uw trouw, Heer,
en geef ons weer uw heil.
9. Dat ik mag horen wat God ons zegt.
De Heer spreekt een woord van vrede
tot zijn volk, tot zijn getrouwen.
Dat ze nooit terugkeren tot dwaasheid!
10. Voor wie Hem eren komt zijn heil naderbij:
glorie komt wonen in ons land,
11. trouw en waarheid omhelzen elkaar,
vrede en recht zullen elkaar kussen,
12. uit de aarde ontspruit de waarheid
gerechtigheid straalt uit de hemel.
13. Dan geeft de Heer al het goede:
onze aarde zal vruchten geven.
14. Gerechtigheid gaat voor God uit
en baant voor Hem de weg.
Overweging van psalm 85:
In de literaire structuur wordt deze psalm in 4 strofen verdeeld:
Strofe 1: vers 2-4 verhaalt over het verleden en is een belijdenis
Strofe 2: vers 5-8 verhaalt over het nu in een noodsituatie
Strofe 3: vers 9-12 verhaalt over de toekomst en is een visioen
Strofe 4: vers 13-14 is het perspectief
Psalm 85 is een adventspsalm bij uitstek en is ontstaan in de tijd dat Israël uit jarenlange ballingschap terugkeerde. De beelden en thematieken in deze psalm vind je terug in Deutero-Jesaja. Het derde deel sluit sterk aan bij Trito-Jesaja.
Al zingt deze psalm over de tijd vlak na de ballingschap, toch zingt hij evenzeer over ons leven hier en nu. In een noodsituatie begint een mens te bidden en te smeken.
Het centrale werkwoord in deze psalm is ‘KEREN’, God keert het lot van de mens ten goede, de mens bidt tot God, opdat hij zich mag bekeren. God keert zich tot zijn volk, Hij keert zich af van zijn toorn over hun misdaden. Je hoort de deemoed hierin doorklinken van een volk dat lang uit zijn land is verdreven geweest en nu opnieuw verlangt te leven in ‘de vreze des Heren’. In de Bijbel wordt die eerbied vaak ‘vrees genoemd’. Niet ‘vrees’ zoals wij die verstaan, als angst. De Heer vrezen betekent volgens de Schrift: gehoor geven aan Hem, leven naar zijn geboden. Dat is het begin van alle wijsheid, zegt de Schrift
God brengt de zonden van zijn volk niet in rekening. De psalmist smeekt Hem in naam van zijn volk, dat God zou komen, om midden onder hen te wonen. Dat Hij zich opnieuw tot zijn volk zou keren. En hij vraagt voor zijn volk dat het zich opnieuw zou keren tot God. Het doet denken aan het verhaal uit de Bijbel, waarin Mozes onderhandelt met God: ‘En als Gij nog vijftig rechtvaardigen vindt Heer, zult Gij dan omwille van die 50 de hele stad niet redden? Als Ik er 50 vindt, zegt God, zal ik de hele stad redden. Zo pingelt Abraham af bij God tot deze bereid is de hele stad te sparen als Hij 10 rechtvaardigen vindt.
Ook de psalmist is een voorspreker bij God voor zijn volksgenoten. Hij smeekt God het volk te bevrijden, het opnieuw heil te schenken en voorspoed. De psalmist zingt nu reeds over de toekomst omdat hij steevast gelooft dat de Heer zijn volk zal redden. Hij waagt het te zingen van een toekomst waarin trouw en waarheid elkaar omhelzen, vrede en recht elkaar kussen. Waarin de waarheid ontspruit uit de aarde en gerechtheid staalt uit de hemel. Wanneer we deze psalm, die lang voor de geboorte van Jezus ontstaan is, nu lezen. Dan is vooral dit vers christologisch te duiden, dat wil zeggen: het spreekt over de Heiland, Jezus Christus, die komen zal om zijn volk te redden!
In de oude liturgie leefde men al naar Kerstmis toe van zodra het feest van Pinksteren gevierd was, zo lang. Heel de liturgie leefde toe naar de komst van de Heiland.
Wat betekent deze psalm voor ons vandaag?
Ook wij beleven allemaal vroeg of laat een tijd van ballingschap, waarin we ons ontheemd weten, waarin het lijkt of we onze ziel, het diepste in onszelf kwijtraken. De psalm zingt vooral over deze ballingschap van het hart. Hij zingt ons door alle omstandigheden van ons leven heen. Wat die ‘keer’ waarover de psalm het voortdurend heeft, inhoudt, lezen we op het einde: vrede, bekering, nieuw leven. Maar daar is een ommekeer van het hart voor nodig en ‘vreze des Heren’: dat men God in zijn wezen erkent. Het begint met ieder ander in zijn of haar eigenheid, wezen te erkennen. Wie de ander in wezen kan aanvaarden, kan ook de keer van God aanvaarden, weet dat men zijn heil alleen van de Heer kan verwachten.
Aanvaarden wij zijn gaven? Durven wij op dit toekomstvisioen te vertrouwen, dat het hier en nu werkelijkheid kan worden? ‘De hemel huwt de aarde en bevrucht haar, en zo kan de aarde vruchten geven. Zo is het ook met ons hart gesteld. Als je de gaven van God erkent, en aanvaardt, dan kunnen ze vruchten dragen, dan je ‘gaan wonen bij jezelf’, zoals Bieke Vandekerckhove het zo wonderlijk mooi verwoordt in haar schitterende ‘levensboek’: ‘De smaak van stilte’. Dan kan God bezit nemen van ons hart en zijn barmhartigheid waarmaken in ons leven. Maar dat is een pelgrimstocht van heel ons leven lang, de tijd is nu rijp, als wij ons ‘keren’. Zijn barmhartigheid wordt mensgeworden liefde in het Kind dat wij verwachten. Daar zullen trouw en waarheid elkaar ontmoeten, vrede en recht elkaar kussen diep in jou. Mag Hij geboren worden in je hart?