Psalm 51
God, schep in mij een zuiver hart,
vernieuw mijn geest, maak hem standvastig.
Hier kan je een stukje beluisteren uit psalm 51 van J.S. Bach
PSALM 51
1 Voor de leider van de muzikanten, een zangstuk op naam van David: 2 toen de profeet Natan naar hem toe gekomen was na Davids omgang met Batseba.
3. Wees mij genadig, God die liefde bent;
U, grenzeloze barmhartigheid,
wis uit wat ik heb misdaan.
4. Was mij schoon van schuld,
reinig mij van mijn zonde.
5. Ik beken: ik heb mij misdragen,
mijn zonde klaagt mij voortdurend aan.
6. Tegen U alleen heb ik gezondigd,
ik heb gedaan wat in uw ogen slecht is.
Waarachtig, uw vonnis is terecht,
uw oordeel blijft onaanvechtbaar.
7. Ik ben schuldig vanaf mijn geboorte,
mijn moeder werd in zonde zwanger van mij.
8. Waarheid wenste U in het donker van de schoot,
U liet mij, verborgen nog, wijsheid kennen.
9. Reinig mij met hysop en ik zal schoon zijn;
was mij en ik zal witter dan sneeuw zijn.
10 Laat blijdschap weer volop mijn deel zijn,
en laat mijn gebeente,
dat door U werd gebroken, gaan dansen.
11 Wend uw ogen af van mijn zonde,
wis al mijn schulden uit.
12 God, schep in mij een zuiver hart,
vernieuw mijn geest, maak hem standvastig.
13 Verstoot mij niet, weg van uw gelaat,
neem uw heilige geest niet weg van mij.
14 Heer, geef mij de vreugde van uw verlossing,
sterk mij met uw grootmoedige geest.
15 Dan zal ik verdwaalden uw weg kunnen wijzen,
dan keren zondaars tot U terug.
16 Verlos mij uit mijn sprakeloosheid,
o God, die mijn redder bent,
en mijn tong zal uw goedheid loven.
17 Heer, open mijn lippen
en mijn mond zal uw lof verkondigen.
18 U wenst toch immers geen slachtoffers?
U vindt toch geen voldoening in brandoffers?
19 Een berouwvolle geest is een offer voor God.
Een rouwmoedig, vermorzeld hart,
zult U, o God, niet verwerpen.
20 Schenk aan Sion weer geluk,
dat is toch uw diepste verlangen;
bouw Jeruzalems muren weer op.
21 Dan zullen zijn offers U zeker tevreden stellen;
ontstoken en verteerd volgens voorschrift
liggen jonge stieren weer op uw altaar.
Overweging van Psalm 51:
Psalm 51 wordt reeds eeuwenlang gebeden als een ‘ochtendpsalm’ in het morgengebed van de kerk, en wordt nu in het getijdengebed nog elke vrijdagmorgen gebeden. Op vrijdag gedenkt de kerk immers het mysterie van Jezus’ kruisdood en het mysterie van het kwaad in de mens, dat daaraan ten grondslag ligt. Het kwaad staat tegenover het zuivere, het nieuwe begin van de morgenstond.
In de inleiding van deze psalm wordt verwezen naar een gebeurtenis uit de Bijbel uit het 2e boek Samuel (hoofdstuk 11-12). Daarin wordt verteld dat koning David, oen hij op het balkon van zijn paleis stond, beneden een vrouw zag die zich aan het baden was. Omdat zij zo mooi was kreeg David haar lief. Hij liet haar halen en had gemeenschap met haar. Toen deze vrouw, Batseba, hem liet berichten dat zij zwanger was, liet koning David haar man, de legeraanvoerder die voor de koning tegen de Ammonieten vocht, halen en voerde hem dronken in de hoop dat hij nadien naar huis zou gaan en gemeenschap zou hebben met zijn vrouw, zodat niemand te weten kwam dat het kind in haar schoot van David was. Uria kwam naar de koning toe, maar ging ’s nachts niet naar huis. Net zoals zijn soldaten legde hij zich te slapen op zijn brits. Toen stuurde David hem terug de oorlog in en liet hem vooraan vechten opdat Uria zou omkomen. Toen Uria inderdaad gesneuveld was, nam koning David Batseba tot vrouw. Maar… ‘als is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt ze wel’ zegt het spreekwoord.
De profeet, een man gezonde van Godswege, hoorde ervan en ging bij David op bezoek om een hartig woordje met hem te spreken en hem te laten weten dat God weet had van Davids lafhartige en gemene streek. Onmiddellijk kreeg David spijt van wat hij gedaan had en toonde berouw. Onlangs hoorden we in een lezing deze zin: ‘Het schoonste na de onschuld is de schuldbelijdenis’. En daarom heeft God David vergiffenis geschonken. Er is hoop voor iedere mens die zonde en schuld erkent en belijdt. Iedereen die staat, kan vallen! Maar wie valt, kan door de barmhartigheid van God weer worden opgericht, Kan opnieuw worden ‘geschapen’. ‘Ik schenk u een nieuw hart en een nieuwe geest’, zegt de Heer (Ez. 36,26-28).
Van psalm 51 wordt gezegd, dat hij ontstaan is binnen deze context staat. Dat koning David deze psalm bad om zich terug tot God te wenden. Miljoenen mensen in de geschiedenis hebben deze psalm gebeden! Psalm 51 is één van de zeven boetepsalmen in de Bijbel. De psalmen 6, 32, 38, 102, 130 en 143 zijn de andere boetepsalmen. Psalm 51 is een Bijbels ‘biechtgebed’ bij uitstek en nodigt ons uit tot overgave aan de herscheppende kracht van Gods barmhartigheid: de duisternis van de zonde staat in het licht van Gods genade.
Deze psalm is een pareltje van wereldliteratuur. Je kan er twee grote delen in onderscheiden die heel knap opgebouwd zijn in een concentrische structuur:
Deel I: vers 2-11 is een bede om vergeving
in vers 3 en 11: ‘wis mijn zonde uit’
in vers 4 en 9: ‘reinig mij’
in vers 5 en 8: ‘ik beken mijn fouten’
Centraal in dit eerste deel staat vers 6: 'tegen U alleen heb ik gezondigd'!
Deel II: vers 12-19: een bede om herschapen (herboren tot nieuw leven) te worden
in vers 12 en 19: geest en hart
in vers 13 en 18: een dubbele ontkenning
Centraal in dit tweede deel staat vers 16: ‘Ik zal uw goedheid loven!’
In deel I treffen we de drie eigenschappen aan van God:
Hij is genade, goedheid, barmhartigheid
Zo heeft Israël God ervaren!
Daar tegenover staan de drie eigenschappen van het kwaad:
de misdaad, de schuld en de zonde
Deze breken de fundamentele heilsorde van God.
De psalmist vraag aan God om gereinigd te worden dwz. Hij vraagt dat God zijn schuld uitwist, ‘afwast’ staat er letterlijk.
Vers 5-8 is het centrale stukje van dit eerste deel, daarin klaagt de bidder zichzelf aan. Hij erkent waar hij in de fout is gegaan en beseft het goed en is zich diep bewust van het feit dat het kwade diep in hem geworteld zit, dat hij, zoals iedere mens, erdoor getekend is. Dat bedoelt hij wanneer hij zegt dat zijn moeder hem in zonde heeft gebaard.
De psalmist en vele vrome mensen in zijn tijd zagen hun schuldbelijdenis echt als een lofprijzing van God: wie zijn zonde en schuld erkent, erkent God als Heer en laat zich door Hem nieuw leven schenken, een nieuwe kans. Lees maar eens in het boek Jozua 7,19 die tot Acham zegt: ‘Mijn zoon, breng eer aan de Heer en erken je fout!’ Je fouten erkennen is God erkennen en Hem prijzen.
Als de psalmist vraagt om met ‘hysop’ gereinigd te worden dan vraagt hij letterlijk om nieuw leven te ontvangen. Het besprenkelen met hysop deed men in die tijd bij de stervende mensen, bij hun overgang naar nieuw en eeuwig leven. De psalmist vraagt dus om leven, opdat hij weer kan gaan dansen: het teken van leven bij uitstek!
Deel II van de psalm begint met een hele resem gebeden om een nieuw hart en een nieuwe geest, een bede om uitzicht uit een hopeloze situatie en om inzicht in het onderscheid tussen wat goed en wat zondig is. De psalmist bidt ook om de kracht en de moed om te getuigen van het feit dat God hem gered heeft. En die stap is heel belangrijk: getuigen van wat de Heer in je leven gedaan heeft opdat andere mensen de moed vinden om ook naar Hem toe te gaan. De psalmist ziet in dat het echte ‘offer’ niet ligt in de brand- en slachtoffers, in alles wat men ‘doet’ maar in de gave van zichzelf. God woont in een vermorzeld hart zegt de profeet Jesaja (57,15) en de vreugde dit te mogen ervaren zingt de psalmist uit, opdat ook anderen diezelfde ervaring mogen opdoen!