Psalm 117
De trouw van de Heer duurt eeuwig.
Psalm 117
Alle mensen: loof de Heer!
Alle volken: zing zijn lof!
Want krachtig is Zijn liefde voor ons
en de trouw van de Heer duurt eeuwig!
Alleluia!
Overweging van psalm 117:
Psalm 117 is de kortste en tegelijk krachtigste psalm uit heel het psalmterium! Hij zingt over het visioen van alle volken die samen de Heer loven. Hans Bauma noemt deze psalm: 'Een tomeloos lied van verlangen'. Hier kan je ook genieten van beelden uit de natuur die haar Schepper looft, begeleid door de zo innig tedere muziek van Tomaso Albinoni.
Het is ons al enkele malen overkomen, dat we op vakantie in Zwitserland in de Alpen opeens voor een rots stonden, waarop in de harde steen een tekstwoord uit de Bijbel gebeiteld was: een opwekking om de Heere te loven. De Schwestern van de Lobpreiskapellen maken er werk van om iedere natuurgenieter te herinneren aan de heerlijk-heid van de Schepper die alles zo schoon maakte op Zijn tijd. In de verrassend diepe dalen, maar ook op 3000 meter hoogte waar de eeuwige sneeuw ligt, worden wij opgeroepen om de Heere te loven. Geen wonder. Want hoe heerlijk is Gods naam op de ganse aarde.
Looft de Heer! Prijst Hem. Waar lijkt een mens beter in staat te zijn om de glorie van Gods onvolprezen Naam groot te maken dan daar waar hij mag opademen temidden van de eeuwenoude bergen. Ja en toch is er iets in deze wereld dat ons nog meer kan inspireren tot het zingen van Gods lof dan de schoonheid van Gods schepping op hoge bergen en in bloeiende Alpenweiden. Het is de goedertierenheid van de Heer, bewezen onder en aan Zijn volk Israël.[1]
Wèl erken ik, dat de Heilige Geest aan andere plaatsen de bergen en rivieren, de bomen, de regens, de stormen en de donder opwekt om den lof Gods te doen weerklinken, en dat wel, omdat alle schepselen, ook wanneer zij zwijgen, nog luide roepen, dat Hij hun Schepper is; maar het is op andere wijze dat Hij geprezen wordt door de mensen, die met verstand en rede begaafd zijn.’ Aldus Calvijn
Psalm 117 is de kortste van alle psalmen. Toch heb je er er een heel leven voor nodig om de diepte ervan te peilen. De diepste belijdenissen bestaan niet uit veel woorden. Het zit niet in de lengte van ons gebed. Om de Heer te aanbidden en te verheerlijken, komen we vaak woorden tekort. Al kan het soms zijn dat we geen woorden genoeg vinden om God en al zijn werken te prijzen, zoals in Psalm 119, de langste psalm in de Bijbel.
Psalm 117 is een van de zogenaamde Hallel-psalm, een loflied. En in dit Halleluja-lied worden alle mensen opgeroepen om mee te doen, om de Heer te loven en te prijzen. Iedereen, zonder uitzondering, wordt uitgenodigd in het heil te delen dat allen ten deel valt die het willen ontvangen.
Misschien zal je je daarover verwonderen. Gods liefde geldt alle mensen, wie ze ook zijn. Daarom zou je psalm 117 ook een zendingspsalm kunnen noemen. Een zending die ieder van ons is toevertrouwd. Onze roeping en zending als mens en als christen ligt niet alleen in wat gedaan kan en moet worden, niet alleen in het doen, maar ook in het zijn, hier en nu, tot lof van je Schepper.
Sta je er wel eens bij stil dat je kan ademen? Of dat de Geest ademt in en door jou? Aan het ziekbed van stervende mensen, kan je nu en dan zien, hoe ze hun laatste levensadem letterlijk teruggeven, hoe die wordt overgenomen en in een fractie van een seconde, precies in die overgang van het sterfelijke leven hier op aarde naar het volle leven, hoe verwonderd en vaak het gelaat kan zijn, tot er een innerlijke vreugde en vrede over komt. Dat is de laatste glimp die wij kunnen opvangen van het nieuwe leven of zijnswijze waarnaar onze geliefden overgaan.
Ja, en toch is er een bijzondere reden, waarom wij in Psalm 117 worden aangespoord om de Heer te prijzen. U kunt dat vinden in het tweede vers: ‘Want Zijn goedertierenheid [1] is geweldig over ons en de waarheid des Heeren is in der eeuwigheid. Halleluja.’ Hier ligt de diepe oorzaak van onze lofzang tot eer van God. Wat is in de Heere te prijzen? Is het niet Zijn geweldige [2]goedertierenheid en waarheid in der eeuwigheid? Om met Psalm 103:11 te spreken: ‘Want zo hoog de hemel is boven de aarde, is Zijn goedertierenheid geweldig over degenen, die Hem vrezen’.
Die twee (goedertierenheid en waarheid) gaan vaak hand in hand in de Bijbel. Het zijn twee kanten van dezelfde zaak. Zo kunt u het ook lezen in Joh.1:14, 17 over het vleesgeworden Woord, de Eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid…; de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus geworden.’ Gods verbondstrouw is in Zijn Zoon vlees en bloed geworden. God zegt wat Hij doet en Hij doet wat Hij zegt.
Met de God van Israël valt niemand om. Mag ik u vragen: Is die God ook uw ‘houvast’ geworden? Ligt het fundament van uw leven in de vastheid van Gods belofte (volgens de Kanttekeningen van de Statenvertaling is dit de betekenis van de waarheid des Heeren).
Laat ik het voorbeeld mogen gebruiken van de trouwdag. Een jonge vrouw, hoe lang ziet zij soms uit naar de dag waarop zij zich met haar ‘jawoord’ mag verbinden aan haar bruidegom. Hoe vaak heeft hij haar niet gezegd, dat hij van haar houdt. Nee, dat is geen gemaakte of afgedwongen liefde. Het is een liefde die ten diepste niet verklaarbaar is. Het is een onuitsprekelijk geheim. En als dan de lang gewenste trouwdag gekomen is, dan beloven die twee (bruid en bruidegom) elkaar voor het leven trouw. Ze weten zich vrijwillig voor heel hun leven aan elkaar verbonden. Totdat de dood scheiding maakt.
Nu, zo ligt het ook in Psalm 117. Hier de taal van de bruid die zich bemind weet door haar hemelse Bruidegom, de Heere. Het is de taal van het verbond. Was God verplicht om naar Abraham en zijn nageslacht om te zien? In geen enkel opzicht. Uit zuivere en ondoorgrondelijke liefde heeft God een verbintenis aangegaan met hen, geheel vrijwillig. De profeet Ezechiël gebruikt in dit verband het beeld van een pasgeboren baby die nog helemaal onverzorgd is, geworpen op het vlakke des velds en vertreden in zijn bloed. En wat gebeurt er dan? De Heere komt voorbij en breidt Zijn vleugels over dit weerloze wicht uit en roept: ‘Leef, ja leef.’ Hij komt met Israël in een verbond. Vgl. Ez.16:4vv. Ziedaar wat goedertierenheid is. Een volk dat zo door de God van het verbond is gevonden en opgeraapt, kan er niet over uit, dat de Heere zo’n goedertieren God is.
Betekent dit dan, dat dit volk maar aan kan zondigen, omdat God toch nooit meer van dit volk af kan? Nee. Gods verbond met dit volk kan verbroken worden. Maar voor een berouwvolle zondaar is er altijd een weg terug. Daarom heet het: Zijn goedertierenheid is geweldig over ons. Onwankelbare verbondstrouw.
Dat is gebleken door heel de geschiedenis van Israël heen. Hoe vaak heeft dit volk meer geleken op een hoer dan op een bruid?! Het keek naar anderen dan naar zijn eigen God. Het diende goden die geen goden waren. En toch riep de Heere steeds weer: ‘Keer toch terug tot Mij!’ Neemt een man wiens vrouw het met anderen heeft gehouden, die vrouw weer terug, als hij eenmaal van haar is gescheiden? Ja zeker, de God van Israël is tot zo’n verregaande liefde bereid. Zo heeft de profeet Hosea het onder woorden gebracht. Vgl. Hoséa 2. Zijn goedertierenheid is geweldig. Wat een belijdenis! Hij heeft Zijn trouw aan Israël nooit laten varen.
Waar heeft de Heere dat duidelijker laten blijken dan in de zending van Zijn geliefde Zoon in de volheid van de tijd? ‘In Christus Jezus heeft God genade en vriendelijkheid betoond, en dat wel in de hoogste mate’ (C. H. Spurgeon, a.w., blz.531). Alles in Psalm 117 en in het bijzonder de kostelijke woorden goedertierenheid en waarheid, roepen om Jezus Christus. In Hem heeft God Zijn verbondstrouw tot en met bevestigd. God toonde Zijn liefde voor Zijn volk, al kostte het Zijn eigen Zoon, ja juist door de zending van Zijn Zoon.
Zie Jezus Christus, zoals Hij hangt aan Zijn vloekhout en plaatsvervangend sterft onder de last van Gods toorn tegen de zonde van het gehele menselijke geslacht. Al Gods Vaderliefde is in deze Borg op één noemer gezet. De Heer loopt Zijn volk na met het vriendelijk aanbod van Zijn genade, om het voor eeuwig terug te brengen in Zijn gemeenschap. In Christus komt de Heere al Zijn beloften een voor een na.
En voor wie heeft de Heer dat alles gedaan? Voor mensen die zich hadden losgerukt van Hem en op eigen benen wilden staan. Voor mensen die hun Schepper de dienst opzegden en liever leefden voor de uitleving van eigen lusten. [3] Zie deze Zaligmaker, gemeente, zie Hem met ogen van geloof. Vertrouw u aan Hem toe. Dieper kon Jezus niet afdalen in de nood en dood van ons bestaan dan toen Hij in de bangste godsverlating aan het kruis stierf. Roep Hem aan, gemeente. Doe een beroep op Zijn goedertierenheid. Hoor, hoe Israël ervan zingt in Psalm 117: ‘Looft de Heer, alle heidenen; prijst Hem, alle natiën!’ Het behoeft voor u toch geen vraag te zijn, of ook u in de adressering van dit appel begrepen bent.
Psalm 117 komt ook in het Nieuwe Testament terug. Paulus gebruikt deze Godswoorden in Romeinen 15: 9-12 om duidelijk te maken, dat het heil dat God onder Israël tot stand bracht, ook voor heidenen bedoeld is. Op Christus mogen ook de heidenen hopen. En wanneer zullen heidenen dat doen? Als zij ontdekken hoe geweldig Gods barmhartigheid in Christus Jezus is. Daarom schrijft Paulus, dat ‘de heidenen vanwege de barmhartigheid God verheerlijken’ (Rom. 15:9). [4]
En nu zit u hier vanavond om deze altijd eendere boodschap van Goddelijke ontferming aan te horen. Komt het bij u over? Wat hebt u er tot nu toe mee gedaan? Kunt u het overnemen wat Psalm 117 zo met nadruk voorop stelt: geweldig over ons is Zijn goedertierenheid.
Laat ik u zeggen, dat u de goedertierenheid en waarheid van God mag omhelzen. Maar ik moet u ook zeggen, dat u, voordat u die omhelst, eerst geleerd moet hebben, dat u midden in de dood ligt. Als u dat niet geleerd hebt en steeds weer leert, weet u zeker niet goed raad met de goedertierenheid en waarheid van God. U prijst die niet, hoewel Psalm 117 u daar uitdrukkelijk toe oproept. U omhelst die niet, omdat u er de rijkdom niet van inziet.
Loven en prijzen. Dat doet een mens genoeg. Maar dan liever loven en prijzen wat hij allemaal heeft gepresteerd. Wij zingen van huis uit allemaal het lied van eigen kunnen en kennen. Wij hebben het er – denken we – toch zo slecht niet afgebracht. Maar als u er zo aan toe bent, moet ik u dringend oproepen om de Heere te vragen, of Hij u ogen wil geven om te zien, wie u in uzelf bent.
In onze tijd wordt ons door voorgangers nog al eens gezegd, dat we een parel zijn in de ogen van God. Zelfs wordt aan jonge mensen verkondigd, dat God ‘ondersteboven’ is van hen. En nu heeft de Heere in deze wereld stellig een volk dat Hij Zijn teerste liefde schenkt en dat daarom kostelijk is in Zijn ogen. Maar dat heeft het dan wel eerst leren inzien met de verloren zoon uit de gelijkenis van Jezus, dat zij zo beminnelijk van huis uit niet zijn, maar dat zij veeleer een vijand van God en Zijn genade zijn.
Als ik dat van mijzelf leer zeggen, walg ik van mezelf. Dan is het mij gewoon een wonder, dat er iemand is die om mij geeft en van mij houdt. En dat wonder mag niet alleen verkondigd worden. Het mag ook diep doorleefd worden. Ik krijg armen van God om Zijn Kind te omhelzen. Ik kan het ook niet meer laten om dat elke dag te doen. Hoe groot is mij dan Gods goedgunstigheid. Hoe zijn Zijn vleugelen uitgebreid.
Met zo’n God van goedertierenheid valt geen sterveling ooit om. Daarom mag ik u zeggen: U hebt uit kracht van Gods genadeverbond een heilig recht, een genaderecht om gebruik te maken van Gods genade en liefde. U hebt allemaal ook een dure plicht om dat te doen. ‘Open uwe mond, eis van mij vrijmoedig.’
En daar is dan maar een woord voor: Geweldig! Wij hebben van doen met een God Die niet halverwege uitvalt. U en ik laten het er wel twintig keer op een dag bij zitten. En in de verduistering en verwarring van ons hart, weten we dan niet goed meer, wat we bidden moeten. Totdat we oog en hart krijgen om op onze grote Voorbidder aan de rechterhand van de hemelse vader te zien. Dan, ja dan ‘klimt de lofzang uit Sions zalen tot God met stil ontzag’ (Ps. 65:1a ber.).
Looft de Heer, alle heidenen, prijst Hem alle natiën. Let erop, gemeente, dat hier de verbondsnaam van Israëls God wordt genoemd. Met andere woorden: hier is niet slechts sprake van een simpel afhankelijkheidgevoel, van een vaag besef van een Opperwezen, van een onze-lieve-Heer’ geloof. Het heidendom, ook in Nederland, brengt het in het algemeen niet veel verder. Maar het ware geloof heeft met een God te maken, Die de ‘Ik zal zijn’ wil wezen voor arme zondaren.
Nu, looft Hem dan. Wij zijn meestal erg zuinig met onze lofliederen, met ons halleluja’s. Wij zingen liever een toontje lager. Maar als u het niet uit volle borst kunt meezingen, doe het dan maar een toontje lager. Het gaat er in elk geval om, dat God aan Zijn eer komt. En voor elk kind van God is het het hoogste goed om zijn God te loven en te prijzen. ‘Ik zal God, mijn God nog loven’ (Ps.42:7slot ber.). In vele psalmen wordt de hele schepping erbij betrokken om mee te doen in den lofprijzing van God. Zo is het goed. En waarom zou u dan achterblijven? Spreek goed van God. Hij heet de God van de ganse aardbodem. Doe mee om overal Gods grootheid te openbaren.
En waar loopt het dan op uit? Laat Johannes op Patmos het zeggen: ‘Na dezen zag ik en ziet, een schare, die niemand tellen kon, uit alle natie, en geslachten, en volken, en talen, staande voor de troon van God en voor het Lam, bekleed zijnde met lange witte klederen, en palmtakken waren in hun handen. En zij riepen met grote stem, zeggende: De zaligheid zij onze God, Die op de troon zit, en het Lam’ (Openb. 7:9v).
Daar loopt het op uit: een schare uit alle volken, een schare van Godlovers. En zie ik u daar ook niet bij? Amen.
Naar een preek van de protestant S. den Boer
[1] Hebr.’chèsèd weèmèd = genade (liefde, barmhartigheid) en waarheid (trouw).J. J. P. Valeton schrijft: ‘De parallellie tussen gunst en trouw is in ons psalmboek zeer gewoon. Zo J. J. P. Valeton Jr, De psalmen; derde deel (Psalm XC – CL); Nijmegen 1905; blz.182. Het Hebr.woord ‘èmèd’ is afgeleid van een werkwoord dat vast zijn betekent. Het betekent dus: onwankelbaarheid, vastheid. Aldus F. J. Pop, Bijbelse woorden en hun geheim (verklaring van een aantal Bijbelse woorden); ’s Gravenhage 1964; s.v. waarheid (blz. 556).
[2] Het Hebr.werkwoord is:’gābar’ = geweldig zijn, overweldigend zijn (vgl. gibboor = held). Calvijn verstaat dit woord als: bevestigd zijn.
[3] ‘Wie in de kerk toegelaten zullen worden: alle heidenen, alle natiën. De oorspronkelijke woorden zijn dezelfde, die gebruikt zijn voor ‘de heidenen die woeden,’ en ‘de volken, die ijdelheid bedenken’ tegen Christus, Psalm 2:1 (‘gojim’ en ‘oemmim’).Zij, die vijanden zijn geweest van Zijn koninkrijk, zullen Zijn gewillige onderdanen worden’ Aldus M.Henri (OnlineBible).
[4] Calvijn schrijft, dat ‘de mensen nooit de rechte gezindheid zullen hebben om God te loven, of zij moeten er toe uitgelokt worden door het proeven en smaken zijner goedertierenheid’. Zie cd.rom Calvijn Archief 1.0 (commentaar op de Psalmen).